De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2716 Van Viglius van Aytta
| |
[pagina 359]
| |
Ook schaamde die ene persoon, wie het ook was, zich niet overduidelijk de waarheid te verdraaien, die onlangs dat schotschrift durfde te publiceren dat wemelt van laster en leugens.Ga naar voetnoot4. Hij werpt u daarin voor de voeten dat u het stralende licht van Cicero wilde verduisteren, zodat alleen uw boeken nog gelezen zouden worden. Terwijl zijzelf om geen andere reden alleen hem naar het Capitool van de Latijnse taal proberen te leiden om daar Erasmus' TerminusGa naar voetnoot5. te verstoten. Terminus veroverde die plek niet door het te kwader trouw voortzetten van bezit, maar eigende zich op zeer rechtvaardige gronden toe wat door geleerden bij stemming was toegewezen en met eeuwige geschriften was gewaarborgd. Werkelijk, die persoon begon zijn verhaal fraai en kunstig door het werk een verzonnen titel te geven. Want wie heeft zo'n brutale mond dat hij zonder masker publiekelijk zulke grove leugens en lasterlijke beledigingen naar iemands hoofd durft te slingeren? Erasmus las geen Aristoteles,Ga naar voetnoot6. en die peroon, die met laster en valse verwijten roem najaagt, wil de schijn wekken dat hij dat wel deed, terwijl de leer van de peripatetici juist bestaat in het naspeuren van de waarheid. Lieve help! Wat een intelligente, ciceroniaanse redenaar! Geef hem het stokje van de censor!Ga naar voetnoot7. Laat hij de gids bij onze studie zijn! Laat hij de toetssteen van de geleerden zijn! Laten we van hem welsprekendheid leren! De roem van een tegenstander bekritiseren houdt evenwel in dat je jezelf bij weldenkende mensen te schande maakt en, zoals dat heet, in de schaal spuwt.Ga naar voetnoot8. Dat is wat deze man doet; door iemand evidente onwaarheden voor de voeten te werpen en in het wilde weg kwaad te spreken, bevrijdt hij de beschuldigde van de last van het weerleggen en rechtvaardigen, en wel zo dat hij diens zaak niet beter had kunnen steunen en zijn eigen reputatie niet meer had kunnen beschadigen dan door zo aan te vallen. Tot nu toe heeft niemand hier het boekje gezien, voorzover ik kon nagaan. Maar als de rest hetzelfde is als de punten die u in het kort noteerde, is er geen reden om er erg naar uit te zien. Zelfs liet niemand hier blijken dat hij ervan gehoord had, totdat Eppendorf aan Logau had geschreven. Want ik heb er niets over gezegd, zodat ik iets kon uitvissen om aan u te vertellen, en degenen die jaloers zijn op uw roem geen reden tot leedvermaak gaf. Zij hadden er evenveel plezier in te horen dat er een nieuwe vijand tegen u was opgestaan als Logau had in het vertellen. Toen hij ook mij daarover had be- | |
[pagina 360]
| |
richt, zei ik: ‘Het verbaast me dat GiulioGa naar voetnoot9. het hier voor ons verborgen houdt.’ Hij zei dat het Camillo niet was. ‘Jij hebt toch vaak tegen mij gezegd dat hij iets tegen Erasmus aan het uitbroeden is. En het werk is in Frankrijk verschenen, waar hij net vandaan komt en waar hij probeert zijn geleerdheid te verkwanselen.’ Op dat moment begon hij zelf ook te twijfelen. Nadat we uitgebreid over de kwestie hadden gepraat, kwamen we overeen dat we samen bij Camillo langs zouden gaan, die kort daarvoor uit Venetië hierheen was verhuisd. Na een lange beschouwing over het theater, dat nog niet af is, droeg Camillo een gedicht van hemzelf voor dat aan Bembo gericht was, met als onderwerp dat grootse werk. Uiteindelijk begon Logau over het pamflet, hij gaf de titel en voegde iets over de inhoud toe. Waarop hij, hoewel een en al aandacht, helemaal nietsGa naar voetnoot10. antwoordde. ‘Ik geloof’ zei ik ‘dat Béda erachter zit, of dat een van Pio's huurlingenGa naar voetnoot11. zijn meester heeft willen wreken.’ Toen hij ook hier niet op inging, zei Logau: ‘Er zijn mensen die, misleid door de naam, denken dat u de auteur bent.’ Maar hij bracht het gesprek op een ander onderwerp en liet ons de hele tijd in dezelfde onzekerheid door niets toe te geven of te ontkennen, maar het leek alsof hij wat twijfelde en bezorgd was over enkele haastig bij elkaar gegraaide papieren. Hij kwam in Venetië geregeld bij AsulanusGa naar voetnoot12. over de vloer. Die zei dat hij een of ander kasboek gevonden had, waarin zijn vaderGa naar voetnoot13. het aan u uitbetaalde honorarium had genoteerd. Volgde hij maar liever zelf de spaarzaamheid van zijn vader na, want daar was de wetenschap in zeker opzicht bij gebaat, aangezien hij er alles doorheen jaagt met dobbelspel dat bij de wet verboden is. Nu heeft hij beloofd zijn leven te beteren en de uitgeverij nieuw leven in te blazen. LazzaroGa naar voetnoot14. heeft aangeboden hem te helpen. Want Egnazio heeft 's mans gedrag allang verfoeid; toch heeft hij Aldus' zoonGa naar voetnoot15. bij zich in huis en zorgt hij voor diens opleiding. Hij moet vreselijk lachen om het theater van Giulio; die weet dat en de ander verhult het niet, want hij vertrouwt op het grote gezag dat hij bij de Venetiaanse patriciërs heeft en ook door zijn leeftijd durft hij vrijuit te spreken, zodat hij zelfs de kopstukken van de ciceroniaanse sekte niet spaart. Het staat voor mij vast dat deze Giu- | |
[pagina 361]
| |
lio Camillo het een en ander tegen u heeft geschreven.Ga naar voetnoot16. Maar u weet welke gewoonte deze mensen hebben. Als ze namelijk iets schrijven, willen ze het genoegen hebben het voor te dragen voor mede-ingewijden, om van hen ‘Prachtig!’, ‘Heel goed!’, ‘Juist!’ te horen. Ze vinden het gewone volk onwaardig om met ongewassen handen die goddelijke werken aan te raken. En Giulio wil dat alleen koningen lezen wat hij schrijft, want alleen omwille van FransGa naar voetnoot17. bouwt hij dat kunstige theater. De Fransman evenwel via wie ik hier uw eerste brief ontving,Ga naar voetnoot18. zegt dat het niet het werk van één persoon is, maar van velen, en voortkomt uit een samenzwering van Béda- en Budé-aanhang, die hun achterklap gebundeld hebben in één boekwerk. Hij zegt dat hij al twee jaar geleden merkte dat sommigen bezig waren zoiets op touw te zetten; hij wilde echter geen namen noemen uit vrees dat ik het door zou vertellen. Als ik betrouwbare informatie heb, zal ik die niet voor u verborgen houden. Ik ben u zeer dankbaar dat u met uw aanbeveling de weg voor mij hebt vrijgemaakt om kennis te maken met Bembo. Daarvoor had ik namelijk niemand anders dan Logau via wie ik contact met hem kon leggen, en hij is wel de laatste bij wie ik in het krijt wil staan. Toen Bembo, vertrouwend op die aanbeveling van u, mij welwillend zijn vriendschap en hulp aanbood, begon ik hem te polsen over bepaalde Griekse boeken op het gebied van civiel recht, die volgens zeggen bewaard worden in de bibliotheek van Sint-Marcus, die ooit van kardinaal Bessarion was en die hij beheert. Hij gaf me enige hoop dat ik er tenminste nog achter zal komen wat de inhoud is en dat ik ze zal kunnen inzien; ik durf namelijk niet te hopen dat ik ze mag gebruiken en er profijt van hebben. Verder weet ik uit brieven van u aan hemGa naar voetnoot19. en aan anderen hoezeer u niet ophoudt uw Viglius lief te hebben en hem lof toe te zwaaien. Ook al verdien ik die allerminst, toch moet ik mezelf wel gelukwensen dat zo iemand mijn pogingen prijst, en ik ben graag tevreden als alleen dat de beloning is voor alle inspanning uit het verleden. Maar in de toekomst zal ik steeds meer mijn best doen om ik in elk geval op een deel van uw lofprijzingen aanspraak te kunnen maken. Want ik ben bang dat ik vergeefs naar de reputatie van Rudolf streef. Door zijn voorbeeld word ik evenwel gesterkt in mijn overtuiging dat de aard van mijn vaderland geen belemmering zal zijn bij deze wedloop op het terrein van de wetenschap. En ik heb in elk geval nooit aan die god | |
[pagina 362]
| |
geofferd die de talenten uit onze streek laag bij de grond houdt en niet duldt dat ze zich verheffen tot enig aanzien op literair gebied. Juist om dat te vermijden leef ik nu al meer dan twaalf jaar als balling in het buitenland, hoewel ik nog steeds op een leeftijd ben dat de pretor volledige schadevergoeding toekent.Ga naar voetnoot20. Daarom heb ik tot nu toe steeds mijn gezondheid behouden, die nooit ook maar met ziekte in aanraking is gekomen, zodat ik niet bang ben dat ik maar kort te leven heb. Hoewel ik het allerminst erg zou vinden voorzien van het epitaaf van Vergilius te sterven: ‘Het lot zal hem slechts aan de wereld laten zien en hem niet langer laten blijven’.Ga naar voetnoot21. In uw genegenheid paste u dat zonder dat ik het verdiende op mij toe. Ik merkte door een brief van Zasius ook hoe u mij tegenover hem geprezen hebt, aangezien hij bereid is mij bij zijn leven als zijn opvolger aan te wijzen.Ga naar voetnoot22. Maar wat mijn mening in dezen is, heb ik eerder aangegeven; ik geef Zasius nu uitgebreider antwoord en bedank hem ten zeerste. Ik ben blij dat u aan CrisostomoGa naar voetnoot23. hebt geschreven; aan het contact met hem, dat dankzij uw brief tot stand kwam, heb ik namelijk erg veel gehad. Hij bezit een volledig leven van Cyprianus, beschreven door Pontius;Ga naar voetnoot24. hij heeft ook enkele boeken van Ambrosius tegen de arianen;Ga naar voetnoot25. hij beloofde die te zullen geven, als u dat zou willen. U hebt Johann Georg Paumgartner, een jongeman die uw genegenheid waard is, om twee redenen gelukkig gemaakt: u hebt hem een brief van u waardig gekeurd en u hebt hem geliefder bij zijn vader gemaakt door iets aardigs te zeggen over de vorderingen die hij maakt bij de studie.Ga naar voetnoot26. Geloof me, er is bijna geen talent te vinden dat beter ontwikkeld is en er zijn bij hem van nature uitermate goede eigenschappen aanwezig; elk van beiden doet zijn best die zo te leiden dat ze veel vruchten zullen afwerpen, zijn vader met niet aflatende oplettendheid en zijn leraarGa naar voetnoot27. met gedegen onderwijs. Zij allen danken mij hartelijk, omdat ik zijn wens kracht bijgezet heb door bij u een goed woordje te doen; ik bedank op mijn beurt u, omdat u niet alleen zelf genegenheid voor mij voelt, maar met uw gunsten ook de welwillend- | |
[pagina 363]
| |
heid van anderen tegenover mij aanwakkert. Ik smeek u dat ook altijd te blijven doen. Er zijn velen die mij om u genegen willen zijn. Maar wanneer ik denk aan uw leeftijd en uw voortdurende werkzaamheden op literair gebied, hoeveel mensen u schrijven, hoe u wordt afgeleid omdat u moet terugschrijven, kan ik mezelf nauwelijks mijn al te lange brief vergeven. Er zijn er evenwel twee die mij dagelijks hier in huis met een verzoek lastigvallen; ik had allang gedaan wat ze wilden, als ik niet bang was geweest dat ik een keer mijn goede naam zou verspelen als ik u al te vaak last bezorg. Toch zult u het me gemakkelijker vergeven, als u weet wie het zijn en hoezeer ik door hechte vriendschap aan hen verknocht ben, en hoezeer ze u bewonderen. De vader van de eenGa naar voetnoot28. is Pieter van Griboval, schatmeester van Vlaanderen, die ze gewoonlijk ontvanger-generaal noemen. De jongeman is niet alleen van hoge geboorte en rijk, maar ook zeer leergierig en ontwikkeld. Hij schrijft elegante en goed lopende poëzie, vol sententiën, zodat ik me verbaas over zijn vroegrijpe wijsheid. In Leuven had hij als leraar Pieter de Vriendt en Goclenius. In Orléans woonde hij bij Bérault, daarna volgde hij samen met mij colleges bij Alciati in Bourges. Omdat hij altijd zeer op mij gesteld was, volgde hij mij ook hierheen, naar Italië. Hij had al vaak uitgekeken naar een moment waarop hij mij zover kon krijgen dat ik hem bij u zou aanbevelen. Laatst liep het gesprek zo dat ik klaagde over de weinig toeschietelijke houding van onze landgenoten tegenover mannen die bekend staan om hun geleerdheid. Ik bracht onder andere naar voren hoe onrechtvaardig het is dat de schatmeesters en andere hoge functionarissen in de Lage Landen, u het keizerlijk jaargeld niet willen betalen. Hierop riep hij meteen uit: ‘Als toch eens voor mij en mijn vader de eer weggelegd zou zijn, dat wij met die taak Erasmus' dank oogsten!’ Ik prees zijn houding en woorden en spoorde hem aan deze kans met beide handen te grijpen, omdat hij u al een hele tijd zo graag wilde schrijven. Daarom moet u, als u het goed vindt dat hij dit plan uitvoert, met een brief van u en met advies het enthousiasme van de jongeman sturen en aanmoedigen. Zijn vader is niet alleen een zeer invloedrijk persoon maar ook een heel vriendelijk iemand, die deze zoon liefheeft, omdat hij behalve hem er slechts één heeft, die evenwel jonger is, zodat hij zijn hoop vooral op hem gevestigd heeft. De ander,Ga naar voetnoot29. van wie u de brief voor u hebt liggen, is nu voor het vierde jaar bij mij; en u hebt hem gezien, want hij is degene die in gezelschap van Glareanus met mij bij u terugkwam. Hij is de zoon van een nicht van Anton Fugger;Ga naar voetnoot30. op diens kosten studeert hij, wegens de verdienste van de vader en | |
[pagina 364]
| |
het talent van de jongen. De vaderGa naar voetnoot31. speelt sinds jaren een belangrijke rol bij de firma Fugger; Anton heeft een nauwe band met hem en beheert zijn hele vermogen met gebruikmaking van zijn advies en ervaring. Hij is ook zelf erg rijk en niet de minste mecenas van geleerden, ook kent hij behoorlijk Latijn, de taal waarin hij mij altijd schrijft. Hij heeft mij vaak dringend verzocht zijn zoon bij u aan te bevelen. Hij had dat via Anton willen doen, als ik hem niet geschikter had geleken; mij kwam die taak zelfs in het bijzonder toe, omdat ik hem, wiens studie ik steeds heb begeleid, ook de eer zou bezorgen dat u hem een brief waard acht. Hij maakt aardige vorderingen op het gebied van civiel recht, waarbij ik zijn docent ben. Op literair gebied is er niet helemaal de juiste basis; ik heb geprobeerd hem en passant zoveel mogelijk te verbeteren en heb hem aan het lezen van betere auteurs laten wennen, zodat ik hoop dat hij, ook al weet hij niet zoveel als Aulus Cascellius, toch ooit iets te betekenen zal hebben.Ga naar voetnoot32. Gun dit Anton dus, onvergelijkelijke beschermheer, geef toe aan het verlangen van de vader, Georg Hörmann, luister naar de smeekbeden van uw vriend Viglius, zodat ook deze jongen met een briefje van u wordt aangezet tot studeren. U weet dat het mijn taak is - een taak die ik met groot enthousiasme vervul - de naam Erasmus door te geven. Aan wie zou ik die echter liever willen doorgeven dan aan hen, van wie ik beslist enige verwachtingen heb en bij wie ik een uitmuntende aanleg bespeur? Ook zullen ze ooit op hoge leeftijd in staat zijn de herinnering aan Erasmus wakker te roepen en hem te verdedigen tegen lieden die de gewoonte hebben geesten aan te vallen.Ga naar voetnoot33. Als Alciati een salaris van duizend dukaten wil verdienen, zal hij de komende winter hierheen verhuizen.Ga naar voetnoot34. Want dat is het bedrag waartoe het bestuur van de universiteit heeft besloten. De medici maken zich grote zorgen over Manardo als opvolger van Matteo Corti, maar hij laat zich niet voor minder inhuren. Ik hoop dat we volgend jaar een druk bezochte, alom bekende universiteit zullen hebben. Sinapius zal je terugschrijven zodra hij iets weet over Manardo. Het is een zeer vriendelijke jongeman, die onder de medicijnenstudenten bijna de eerste plaats bezet. Hij vroeg verder of ik je hartelijk wilde groeten. Ik beleef veel plezier aan het contact met Ephorinus. Qua karakter is Rupilius zijn evenbeeld, die voor niemand van ons onderdoet als het gaat om werkelijk uitzonderlijke genegenheid voor Erasmus. Het ga je goed. Padua, 8 september 1532 |
|