De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750

2708 Van Pietro Bembo
Padua, 29 augustus 1532

Pietro Bembo groet Erasmus van Rotterdam zeer hartelijk

Ik was hiervoor al op Viglius gesteld, want ik kende hem persoonlijk, omdat hij enkele malen naar me toe was gekomen en ik zijn wonderbaarlijk talent en de charme en elegantie van zijn conversatie had opgemerkt; bovendien was hij door het getuigenis van Georg von Logau, die geregeld bij me is, welkom (voorzeker!) en prettig gezelschap. Maar nu is hij mij door uw brief en aanbeveling^1. nog veel dierbaarder geworden, en is er bovenop mijn eerdere welwillendheid tegenover hem een grote hoeveelheid genegenheid geko-

1. Brief 2681, waarop deze brief het antwoord is.

[p. 349]

men. Ik wilde dat hij dat wist en stelde mezelf volledig ter beschikking van hem, zodat hij het recht zou hebben van mijn diensten gebruik te maken, als ik hem ergens mee kon helpen. Maar ik ben u ook dankbaar, omdat u, aangezien u mij hoogacht en ik u zeer liefheb, moeite doet om te zorgen dat we zelfs onze vrienden en kennissen met elkaar delen.

U schrijft over Rudolf Agricola dat u denkt dat wij hem wel kennen; inderdaad is hij van iedereen die in onze tijd leefde degene voor wiens werk ikzelf de meeste waardering heb. Als Viglius een dergelijke schrijver wordt, zal hij alle stemmen krijgen. Ook al heeft hij vaart, ik zal hem op uw advies blijven aansporen om de eerste prijs te behalen.

Het ga u goed. 29 augustus 1532. Padua