De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750

2701 Aan Juan Ginés de Sepúlveda
Freiburg, 16 augustus 1532

Erasmus van Rotterdam groet Ginés de Sepúlveda zeer hartelijk

Ik had uw boek zoals het in Parijs was gedrukt allang ontvangen toen mij de versie die in Rome was gedrukt werd overhandigd.^1. Hoe meer ik daarin uw geleerdheid, intelligentie en welsprekendheid bewonder, hoe meer ik het betreur dat u al deze moeite aan zo'n onderwerp hebt besteed. Ik merk dat u zich dienstbaar hebt gemaakt aan de gevoelens van bepaalde personen, maar uw intellect verdiende het alleen de muzen en Christus te dienen. Ik zie niet waar een uitwisseling van dergelijke pamfletten toe kan leiden behalve onenigheid, en die is er al meer dan genoeg in de wereld. Daarom vind ik het verstandiger niet te antwoorden.

Het doet me genoegen wat u schrijft over de aantekeningen van Zúñiga. Iemand heeft me al een voorproefje gestuurd. Ik ben met deze onderneming

1. Samen met brief 2637. Voor toelichting zie de noten aldaar.

[p. 343]

al een hele tijd bezig; er is een derde druk van Hieronymus in voorbereiding, waarvoor veel kosten worden gemaakt.^2. Ik heb zelf veel meer correcties aangebracht in de Hieronymus dan Zúñiga, hoewel hij dingen heeft die mij waren ontgaan. U zult me, mijn beste Ginés, voor altijd aan u verplichten als u zorgt dat ik de excerpten krijg. Hij noteerde, naar ik hoor, het een en ander bij de aantekeningen die ik bij het Nieuwe Testament schreef.

Ik zou ook kardinaal Quiñones hebben geschreven, maar deze bode die ik toevallig trof kan ieder moment vertrekken. Alles wat u aan Anton Fugger in Augsburg stuurt, zal langs een veilige weg bij mij worden afgeleverd. Het ga u goed.

Freiburg, de dag na Maria-Tenhemelopneming, 1532

2. Deze editie verscheen bij Claude Chevallon in Parijs in 1533-1534. Eerdere edities verschenen bij Froben in Bazel in 1516 en 1524-1526.