De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750

[p. 308]

2683 Aan Johann Georg Paumgartner
Freiburg, 5 juli 1532

Erasmus van Rotterdam groet Johann Georg Paumgartner

Je vader,^1. zeer geachte Georg, heeft met zijn vriendelijkheid mij het eerst voor zich gewonnen. Hij bracht, via Zasius, iemand die uitblinkt in geleerdheid, een vriendschap op gang die hij nog steeds zorgvuldig met talrijke en bijzonder aardige brieven voedt en koestert. Ik reken het tot mijn voornaamste zegeningen dat ik de welwillendheid van zo'n aardig en vrijgevig iemand heb verworven, en er is niets waaraan ik duidelijker merk dat Zasius van harte mijn vriend is, dan het feit dat hij zo'n bijzondere vriend met mij heeft willen delen.

Jij hebt mij nog gelukkiger gemaakt, mijn beste Georg, door jezelf met een eigenhandig geschreven brief toegang tot ons verbond te verschaffen. Behalve veel andere dingen waardeerde ik in die brief vooral je edele karakter en natuurlijke verlegenheid, waardoor het kwam dat je meende iets wat je met het volste recht mocht eisen, zo schuchter en eerbiedig te moeten vragen. Ook Johann Paumgartner zelf zal mij voortaan nog dierbaarder zijn, omdat hij iemand klaar heeft staan die niet alleen zijn geenszins geringe vermogen zal erven, maar ook zijn uitnemende kwaliteiten, die voor hem een grotere rijkdom zijn dan zijn bezittingen. Want als jij deze brief geheel op eigen kracht^2. en zonder Theseus^3. hebt geschreven (wat volgens mij het geval is), dan hebben we hoge verwachtingen van je en twijfelen we er niet aan dat jij, als je op deze manier doorgaat, ruimschoots aan de glorie van je voorouders en de verwachting van iedereen om je heen zult beantwoorden. Dat zul je doen als je gedegen kennis met goed gedrag zult combineren. Daarvoor kun je ruimschoots gebruik maken van de voorbeelden van je voorouders en verwanten, de oplettendheid van een erudiete leraar^4. en al wat door de fortuin verschaft kan worden. Ik ben dan ook niet bang dat jij jezelf ooit in de steek zult laten, vooral omdat je, als jong gewas,^5. al zo'n prachtig staaltje van je kunnen hebt gegeven.

Rest mij te bidden dat de grote en almachtige God jou een lang leven in

1. Johann (ii) Paumgartner. Voor het volgende zie brieven 2602, 2603 en 2621.

2. Het Latijn heeft ‘tuo unius marte’; zie Adagia 519.

3. D.i. een helper; zie Adagia 427.

4. Viglius van Aytta.

5. Adagia 1189.

[p. 309]

goede gezondheid zal schenken en de houding die hij je heeft ingegeven steeds verder tot ontwikkeling zal laten komen. Ik schreef dit tussen allerlei andere bezigheden door, zodat je een schriftelijk bewijs hebt, niet meer alleen van mijn welwillendheid, maar ook van mijn liefde voor jou. Want als het vriendschapsverdrag dat ik met je vader heb gesloten eist dat hij en ik alles met elkaar delen,^6. is het beslist redelijk dat ik voor jou de liefde van een ouder opvat. Iets wat ik heel graag doe, omdat ik dat niet zozeer volgens de wetten van de vriendschap als wel overeenkomstig je verdienste doe. Moge de Heer je talent behouden en zegenen, allerdierbaarste Georg.

Freiburg im Breisgau, 5 juli 1532

6. Vgl. Adagia 1 (Vrienden delen alles met elkaar).