De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdDesiderius Erasmus van Rotterdam groet de eerwaarde vader in Christus Johannes Dantiscus, bisschop van Chełmno, gezant van de zeer illustere koning van Polen bij de keizerIk verlangde zeer naar u, en werkelijk, u hebt zich volledig zonder terughoudendheid aan mij getoond, zeer geachte prelaat. Want het beeld van uw geest en karakter, dat wil zeggen uw onkreukbaarheid, vriendelijkheid, vroomheid en buitengewone geleerdheid kan aanschouwd worden in uw gedichten en brieven, niet anders dan in een spiegel; uw gelaatstrekken echter - én uw ziel, die daarin eveneens voor een groot deel oplicht - worden op wonderbaarlijke wijze weergegeven door de gipsen afbeelding,Ga naar voetnoot1. met uitzonderlijke artisticiteit vervaardigd. Hierdoor sta ik beslist minder afwijzend tegenover het werk aan het hof en dat inderdaad wervelende toneelstuk, dat u al zoveel jaar noodgedwongen opvoert,Ga naar voetnoot2. en dat tot nu toe verhinderd heeft dat ik van dichterbij van uw zeer gewenste gezelschap kon genieten en gesproken woorden ter plaatse kon horen en als antwoord geven.Ga naar voetnoot3. Mijn verlangen naar u is nog niet bevredigd, maar toch voor een aanzienlijk deel gestild. Maar ik wil niet dat deze dankbetuiging met lege handen bij u lijkt terug te keren. Daarom zend ik u, zoals u mij een hart van goud vervaardigd in gips hebt aangeboden, op mijn beurt een schrijver vervaardigd van papier, in werkelijkheid van edelgesteente, behalve als hij door de schuld van degene die hem bewerkte wat lelijker zal lijken. U hebt mij die waarachtige koningGa naar voetnoot4. gestuurd, ontegen- | |
[pagina 252]
| |
zeglijk de belangrijkste onder de monarchen van deze tijd; ik stuur de waarlijk grote Basilius terug, volgens ieders oordeel de grootste onder de Griekse schrijvers, met mijn penseel, niet in gips, maar op papier weergegeven - hoe goed ik daarin ben geslaagd, is aan u om te oordelen, want u hebt aardig wat verstand van de literatuur in de beide talen. Het onderwerp is de Heilige Geest; het slangengebroed van Arius probeerde hem ondergeschikt te maken aan de Zoon, die, zoals Arius leerde, niet God was, maar geschapen substantie, zodat de derde zitplaats van de laagste rangGa naar voetnoot5. naar de Geest zou gaan bij de vergadering van de drie personen. Die kwestie was in die tijd een geweldig twistpunt. Toen, zoals dat gaat, uit één slang plotseling vele koppen tevoorschijn kwamen en de meningen met elkaar streden als stormen uit verschillende richtingen die een wervelwind waren geworden, werd het schip van de kerk niet minder heen en weer geslingerd op de golven van de sekten, dan we nu zien gebeuren, tot ons grote verdriet, omdat Christus diep in slaap wasGa naar voetnoot6. in de harten van de mensen, de harten van alle mensen, maar vooral van hen in wie hij het wakkerst hoorde te zijn. Ik zag dat dit werk van die voortreffelijke leraar zeer geprezen wordt door Gregorius van Nazianze in diens Monodia,Ga naar voetnoot7. en dat het tot nu toe, voor zover ik weet, door niemand in het Latijn was vertaald. Daarom nam ik die taak op me, wat ik met des te meer plezier deed, omdat ik er lucht van kreeg dat het destijds uitgeroeide addergebroed tegenwoordig stiekem probeert te herleven. Het maakt plannen om opnieuw de twee personen, het Woord en de Geest, hun werkelijke benaming, namelijk God, te ontzeggen. Hierdoor zullen christenen in dat opzicht weldra geen haar beter zijn dan joden of Turken, die, telkens als ze zogenaamd een verklaring van vroomheid willen afleggen, zonder problemen dulden dat Christus een profeet of zelfs een god wordt genoemd, als je aandringt, maar een zoals Mozes en de andere profeten. Als iemand het een schande vindt dat Mozes met Christus gelijk wordt gesteld, zeggen ze dat Christus veel grotere gaven van God heeft gekregen. Degenen die gematigder zijn, erkennen dat de Heilige Geest een creatuur is die andere overtreft, maar in dienst staat van Christus; degenen die minder schroom hebben, zeggen dat de Heilige Geest geen substantie is, maar slechts de opwekking van goede gedachten. Maar God verhoede dat iemand die herboren is in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest zich door dergelijk gesis van adders iets laat inblazen. Ik ga hier geen moeite doen om de loftrompet over Basilius te steken, want dan krijg ik die bekende uitspraak te horen: ‘wie heeft er dan kritiek op | |
[pagina 253]
| |
hem?’Ga naar voetnoot8. Ik zal evenwel niet verzwijgen wat mij onder het vertalen overkwam. Ik meende bij dit werk iets te merken wat we tot onze verontwaardiging bij sommige zeer beroemde en geprezen schrijvers zien, zoals bij Athanasius, Chrysostomus en Hieronymus. U vraagt wat dat is? Nadat ik de helft van het werk zonder tegenzin had afgemaakt, kreeg ik de indruk dat de stijl een andere herkomst verraadde en een andere geest ademde. Soms zwol de stijl op tot het niveau van de tragedie, dan zakte hij weer af naar de alledaagse taal. Soms leek de stijl een zekere leegheid te hebben, als van iemand die ermee te koop loopt dat hij kennis heeft genomen van wat Aristoteles in zijn boeken Over de beweringGa naar voetnoot9. en Over de categorieën, en Porphyrius in het boekje Over de vijf predicabelenGa naar voetnoot10. verkondigen. Bovendien dwaalde hij geregeld van de oorspronkelijke opzet af en pakte hij na de uitweiding op een weinig elegante manier de draad weer op. Ten slotte leek er veel toegevoegd wat niet heel erg bij het behandelde onderwerp paste; ook worden bepaalde dingen herhaald, eerder uit vergeetachtigheid dan met oordeel. Basilius daarentegen is overal beheerst, ongekunsteld en helder, volhardend en ook dwingend, hij dwaalt nooit zomaar af van het behandelde onderwerp, vermengt nergens de goddelijke mysteriën met profane filosofie, tenzij hij er door tegenstanders toe gedwongen wordt en dan met minachting. Hij gaat overal rustig en met een soort maagdelijke schroom voort, wars van iedere vorm van vertoon, zonder zelfs in de strijd zijn mildheid te laten varen. Door dit alles rees bij mij het vermoeden dat een liefhebber van de studie, om het boekwerk omvangrijker te maken, er allerlei dingen doorheen gevlochten heeft, inlegwerk dat uit andere auteurs is gehaald (want deze stof is door verscheidene Grieken nauwgezet behandeld), of dat door hemzelf bedacht is. Er zitten immers enkele geleerde passages bij, die evenwel niet het kenmerkende van Basilius hebben; maar ook enkele die zodanig zijn, dat ze door hun karakter hun maker verraden, namelijk degene die aan de uiterst geleerde boeken van Athanasius over de Heilige Geest zijn oeverloos, maar krachteloos gezwets vastreeg, en die bij de tweede brief aan de Korintiërs en bij Handelingen van de apostelen probeerde voor Chrysostomus door te gaan. Het is zelfs een misdadige vorm van ontwijding, als je op het prachtige purper van uitnemende mannen je eigen lappen naait, of, beter gezegd, die edele wijn van hen met je eigen verschaalde wijn bederft. Dat er op onaanvaardbare wijze heiligschennis is gepleegd bij de commentaren van de hei- | |
[pagina 254]
| |
lige Hieronymus waarin hij de psalmen verklaart, is te duidelijk om ontkend te kunnen worden. Er zou een kant-en-klare remedie tegen zo'n belediging van de kerk zijn, als vorsten en bisschoppen de originelen van boeken die volgens hen lezenswaardig waren, in deugdelijke bibliotheken hadden laten opslaan. Al met al moet ik bekennen dat me bij het vertalen daarvan enig gevoel van afkeer bekroop, zozeer dat ik herhaaldelijk bij mezelf die woorden van Maro mompelde: ‘Merk je niet dat het een andere kracht is, een godheid in andere gedaante?’,Ga naar voetnoot11. hoewel er bij de rest niets was wat mij tegenstond. Maar als u een andere mening hebt, wil ik dat mijn vermoeden als een droom wordt afgedaan. Tegen het eind van het werk geeft hij een uitweiding waarin hij, als het ware een kreet van vreugde slakend,Ga naar voetnoot12. een beschrijving van een zeeslag geeft, versierd met taal die duidelijk op de tragedie geënt is, waarin hij op treffende wijze een beeld van de toenmalige kerk voor ons geestesoog laat oprijzen, die hopeloos heen en weer slingerde; een beeld dat niet heel veel verschilt van de toestand in onze tijd, waarin een zo blinde strijd tussen verschillende opvattingen gaande is, dat we soms vrienden treffen in plaats van vijanden en er geen naastenliefde of saamhorigheid is. Zo die er is, wordt die teweeggebracht door een samenzwering van de dwaling, dat wil zeggen, een gemeenschappelijke ziekte. Bij zo'n verscheidenheid aan dogma's, bij zoveel corruptie van zeden, bij zoveel lawaai van door elkaar schreeuwende mensen, waarbij het verschil tussen dingen en mensen bijna opgeheven is, zou iemand met reden kunnen twijfelen bij welke kliek hij zich moest aansluiten. Eerlijkheid is ver te zoeken, veel mensen worden beheerst door een wonderlijke lasterzucht, om niet te zeggen: lasterdrift, waardoor ze andermans fouten wreed afstraffen, of juiste uitspraken kwaadwillig interpreteren. Onder elke steen slaapt een schorpioen.Ga naar voetnoot13. Met wat een storm van protest kreeg deze onvergelijkelijke man te maken om één lettergreep! Bij de plechtige afsluiting van een gebed of preek had Basilius een paar keer ‘met de Geest’ in plaats van ‘in de Geest’ gezegd. Daarom werd hij in alle steden, in alle dorpen, op alle markten, bij alle bijeenkomsten gestenigd met kreten van lasteraars.Ga naar voetnoot14. Zijn onberispelijke integriteit, zijn zeldzame geleerdheid in combinatie met vergelijkbare welbespraaktheid, de waardigheid van zijn ambt en zijn werkelijk ongelofelijke vriendelijkheid en goedheid tegenover iedereen konden hem niet vrijwaren voor het giftige gesis van kwaadwillige critici. | |
[pagina 255]
| |
Ikzelf zou dus met recht al te fijngevoelig kunnen lijken, als ik, in mijn onbeduidendheid op generlei wijze met zo'n groot man vergelijkbaar, niet tegen de door afgunst ingegeven kritiek van een aantal praatzieke lieden kan. Tegelijk blijkt uit dit betoog duidelijk wat de heilige Hieronymus schreef: dat de dwalingen van arianen, eunomianen, origenistenGa naar voetnoot15. en anderen omtrent de goddelijke personen een voedingsbodem vonden in de menselijke filosofie; niet omdat filosofie per definitie goddeloos is, maar omdat die hemelse filosofie, die via de Zoon uit de schoot van de Vader komt, niet volgens het richtsnoer van de filosofie onderzocht wil of mag worden. Want hoe zouden zij, die niets anders dan mensen waren, inzicht in de goddelijke mysteriën kunnen hebben, terwijl ze bij tal van natuurverschijnselen zo blind waren? Degenen die de heilige Basilius toen dwarszaten, waren trouwens eerder filosofasters dan filosofen. Bij de onkundige massa deden ze zich als volleerde filosofen voor, omdat ze aan de hand van Aristoteles en Porphyrius geleerd hadden, of liever: een vaag idee gekregen hadden wat een bewering, klasse, soort, substantie, accident, kwantiteit, kwaliteit, ‘bij iets’Ga naar voetnoot16. is, op hoeveel manieren je van een tegenstelling kunt spreken, op hoeveel manieren iets aan iets anders eigen is, of over iets anders wordt beweerd. Dat zijn nu rudimentaire zaken die kinderen leren die de drempel van de filosofie naderen, zodat de goddeloosheid van die lieden eerder toe te schrijven is aan een verkeerde overtuiging dan aan de filosofie. Wat een stormen zouden ze in de wereld veroorzaakt hebben als ze ook geproefd hadden van wat Aristoteles leert over de vormen van syllogismen, demonstraties, over wat met topen te maken heeft, over weerleggingen, over natuurlijke dingen en wat er buiten de natuurlijke dingen is?Ga naar voetnoot17. Maar ik laat me te ver meevoeren, in een voorwoord. Tot besluit daarom het volgende. Ik wilde graag wat hier mijn aandeel is, aan u opdragen, zeer eminente prelaat, niet alleen hierom dat het door uw naam als lokmiddel aantrekkelijker wordt voor liefhebbers van de studie, maar veel meer in de hoop dat het door uw scherpzinnige oordeel en uw vijl beter wordt; want ik stuur u de eerste neergeschreven versie. Als iemand mij nu aanklaagt wegens vrijpostigheid, zal ik niets anders aanvoeren om me daarvan vrij te pleiten dan mijn natuur en, wat zwaarder weegt, de macht der gewoonte. Het is erg moeilijk je natuur om te vormen, maar het is veel moei- | |
[pagina 256]
| |
lijker iets af te leren wat door langdurige toepassing diep verankerd is, een combinatie van beide veranderen acht ik voor een mens absoluut onmogelijk. De goden kunnen echter alles.Ga naar voetnoot18. Maar dat is, zult u zeggen, eerder jezelf beschuldigen dan verontschuldigen. Wat valt er aan te doen? Een eerlijke schuldbekentenis wordt evenwel vaak door een milde rechter beloond met genade. Toch mag de schuld (als ik een uitvlucht zou willen zoeken) ten dele op de zetters worden geschoven, die mij bijna het ei afhandig maken voordat ik het gelegd heb; als er conceptie heeft plaatsgevonden, laten ze niet toe dat de vrucht rijpt, maar dwingen ze me het, tegen de zin van Lucina, voortijdig uit te drijven. Ik wist heel goed wat u toekomt, zeer illustere heer, maar in navolging van die Griek haal ik uit een armzalige beurs een paar muntjes, niet naar wat u waard bent, hoogheid, want als ik meer had, gaf ik meer.Ga naar voetnoot19. Ik bid dat dat wervelende toneelstuk, dat u al zoveel jaren opvoert, een gelukkige ontknoping krijgt, zowel privé voor u als in het algemeen voor het koninkrijk Polen; en dat koning Sigismund, als geen ander overladen met alle gaven die bij een uitnemend vorst passen, u binnenkort terug laat gaan naar uw geliefde vaderland en dierbare kudde; de zorg daarvoor draagt u als vroom man over alle woelige zeeën van de politiek met u mee. Freiburg im Breisgau, 30 april 1532 |
|