De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2639 Van Girolamo Aleandro
| |
[pagina 246]
| |
het idee dat je dat graag zou horen), dat ik dag en nacht bezig was jouw boeken uit te pluizen, om (let wel!) er iets aan te ontlokken wat ik vervolgens in mijn eigen werken kon bekritiseren of aan Alberto kon doorgeven. Wat een idioterie - van mij, als ik dat gedaan zou hebben, en nog meer van jou, als je dacht dat het waar was! Ik leed toen, zolang als ik in Venetië was,Ga naar voetnoot4. aan de dubbele vierdaagse koorts, en wat mij tussen de aanvallen door aan rust was gegund, moest volledig aan staatszaken worden besteed en aan het tot stand brengen van vrede tussen de keizer en de Venetianen, een taak die de paus mij per brief had opgedragen. Had ik me, halfdood en zo druk bezet, bezig kunnen houden met dergelijke onzin, terwijl ik ook bij een goede lichamelijke en geestelijke gezondheid vond dat ik me daar altijd verre van moest houden, omdat ik weet dat er niets schadelijker is voor de literatuur en het christendom dan dergelijke ruzies onder geleerden, waaraan de Lutherse kwestie haar oorsprong of in elk geval een belangrijke voedingsbodem ontleende? Ik geef toe dat ik, toen ik in Venetië was, alles wat er aan boeken uit Duitsland naar Venetië kwam heb aangeschaft (waar die nietsnut van een boekverkoper erg rijk van werd), niet om me er op dat moment in te verdiepen, want daar had ik geen tijd voor, maar om een beter toegeruste bibliotheek te hebben. Ik ben namelijk van plan haar, rijk voorzien, na mijn dood voor algemeen gebruik aan een kloostergemeenschap na te laten. En jij, met al je verstand, met al je geleerdheid en dan ook nog op jouw leeftijd, liet je wijsmaken dat ik voor geld zinloze arbeid voor Alberto verrichtte, en schreef dat aan verschillende vrienden? Ga eens na hoe verstandig dat van je was en hoe totaal anders dan Hercules te werk ging. Hij ruimde immers een zevenkoppige slang uit de weg, die als eigenschap had dat er, als er één kop afgeslagen was, weer twee nieuwe aangroeiden. Maar wat doe jij, in gevecht met een enkelhoofdige vijand? Doordat je mij, doordat je Sepúlveda, doordat je ik weet niet wie allemaal verder, doordat je de hele Parijse universiteit tot auteurs van dat boek maakt of in elk geval tot medeplichtigen,Ga naar voetnoot5. roep je zoveel vijanden over je af als je mensen ervan beschuldigt die klus als medewerkers van Alberto aangenomen te hebben. En wat mij betreft, jij kunt niet alleen onbezorgd, maar ook veilig slapen; behalve dat de dingen waar ik me mee bezig houd van een heel andere aard zijn, aangezien het God zo behaagde, ben ik ook niet zo bemoeizuchtig dat ik iemand anders krab die jeuk heeft. Maar ik denk dat anderen die je met de zaak van Alberto in verband hebt gebracht wellicht niet op die manier zullen zwijgen. Omdat iedereen die je hierbij voor gek hebt gezet zijn best zal doen zichzelf te verdedigen, vrees ik dat je pas dan zult merken dat Alberto door jouw toedoen nog niet | |
[pagina 247]
| |
dood is, maar dagelijks herlevend voor een volgende aanval tevoorschijn komt. Ik besloot dit toe te voegen aan de andere, reeds verzegelde brief, omdat ik toevallig je brief in handen kreeg op hetzelfde moment dat een gemeenschappelijke vriend van ons liet zien wat jij twee jaar geleden aan hem had geschreven, en bovendien een aantal plaatsen in je boeken, waar je die kwestie in een raadsel verpakt, maar niet behoedzaam genoeg om niet gemakkelijk te worden herkend. Maar laat dat nu voor altijd vergeten en vergeven zijn. En wees jij ervan verzekerd dat ik je bijzonder liefheb en je, als ik dat zou willen, geweldig dwars zou kunnen zitten. Maar weg daarmee, laat het zelfs niet in mij opkomen dergelijke ergernissen en beuzelingen boven een zaak van landsbelang te stellen, die zeer veel baat zal hebben (dat weet ik) bij jouw welzijn en onze vriendschap. Duizendmaal het beste. Neem me deze schrijfsels niet kwalijk, die ik niet vervaardig als iets wat een bezit voor altijdGa naar voetnoot6. zal zijn, maar er uitflap als iets wat maar een dag zal leven,Ga naar voetnoot7. als iets willekeurigs wat me voor de mond komt, wat te maken heeft met de bergen werk, de beperkte tijd en de aard van de zaak, die ik überhaupt graag begraven wil zien. Maar van jou verwacht ik een heel lange brief, met een zodanige inhoud dat vrienden weten dat de littekens van de wonden, die jij mij op grond van zo'n totaal ongegronde aanklacht of verdenking toebracht, volledig weggetrokken zijn. Regensburg, 1 april 1532 |
|