De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2638 Van Girolamo Aleandro
| |
[pagina 243]
| |
geweest bij wat hij tegen jou heeft geschreven. Dan is er het boekje dat onder de (naar ik aanneem) verzonnen naam van die Julius Scaliger is verschenen, waarvan je vermoedt dat het een door mij gelegd ei is.Ga naar voetnoot2. Daar had ik - ik zweer het je - zelfs nog nooit van gehoord voordat je me erover schreef. Alsof ik zo ruim in mijn tijd zit en zo productief ben dat ik in staat zou zijn, of zo gek zou zijn, om met groot gevaar voor mijn gezondheid en ten koste van mijn vermogen, dagelijks enkele eieren voor anderen te willen leggen of uitbroeden! Alle eer die dat oplevert zou naar de zogenaamde auteurs gaan, en de haat die je tegen mij zou opvatten en alles wat er verder voor mij aan nadeel uit voort zou vloeien, zou mij altijd blijven achtervolgen. Ik bekrachtig met de beslist heiligste eed dat het volkomen waar is wat ik schrijf. Als je evenwel ontkent dat het zo is en bij de verdenking blijft die je tot nu toe leek te koesteren, dan mag het met degene van ons die liegt slecht aflopen! Maar als je het gelooft, zoals ik zeg dat je met recht kunt en moet doen, dan moet je het ook als een vaststaand feit beschouwen dat ik hiervoor niets ondernomen heb om je kwaad te doen of zoiets tijdens dit gezantschap,Ga naar voetnoot3. al was het maar in een droom, van plan ben geweest - ongeacht wat ze je schreven of vertelden, zowel anderen als die ene die de miserabelste van allemaal was en eveneens op de miserabelste manier van allemaal omkwam bij de plundering van de stad, en toen voor al zijn daden zwaar heeft moeten boeten, maar vooral voor zijn voortdurende pogingen ons tegen elkaar op te zetten.Ga naar voetnoot4. En om je een idee te geven van de oprechtheid van mijn gevoelens, die breve aan jou van paus Adrianus, die jij ‘de gulden breve’ noemt, waarop je zo prat gaat, waarmee je zo vaak schermt als je wordt aangevallen, is - voor het geval je het niet weet - mijn voortbrengsel, en wel in een tijd dat jij je voortdurend zo slecht tegenover mij gedroeg; ik heb zelfs nog het origineel, dat nog veel meer en uitgebreidere lofprijzingen bevatte dan de versie die naar jou gestuurd is.Ga naar voetnoot5. Ook nu ben ik je absoluut niet vijandig gezind, zoals je schrijft, integendeel, mits je een paar dingen schrapt of wijzigt die in je boeken niet alleen mij maar elke waarachtige vriend van je mishagen, als je bovendien dat volkomen verkeerde beeld van mij dat je je vrienden hebt ingeprent bijstelt, verklaar ik dat vanaf nu iedereen die jouw vijand is mijn vijand zal zijn. Beste kerel, weet je dan niet dat iedereen die jou onderuit wil halen tegelijk de literatuur en de talen onderuithaalt? Als die onderuitgehaald zijn, hoe zal het Aleandro vergaan? Als ik op dit gebied van de weten- | |
[pagina 244]
| |
schap tenminste iets heb uitgericht en enige bekendheid heb genoten. Hoewel ik dat niet geloof (dat komt omdat ik mijn eigen maat ken), laat me jouw getuigenisGa naar voetnoot6. niettemin zeker niet onberoerd en doet het me zelfs veel genoegen, omdat het volgens ieders oordeel op dit gebied als de doorslaggevende stemGa naar voetnoot7. geldt. Ik geef zonder meer toe dat ik me, sinds we elkaar niet meer zagen, zeer intensief met de gewijde literatuur heb beziggehouden. Omdat ik niet wilde volstaan met de oude Griekse en Latijnse heilige leraren (van wie er zich bij mij een flinke oogst bevindt, ook van de meest zeldzamen), heb ik ook de groten op het gebied van de jongere theologie erbij gehaald en nauwgezet de geschriften van Thomas, Scotus, Ockham, GabrielGa naar voetnoot8. en soortgelijken bestudeerd. Dat ging zelfs zo ver dat ik ook op dat gebied uitzonderlijke vorderingen maakte, zoals mensen die vooral daarin naam hebben gemaakt herhaaldelijk beweren. Maar breng een scheiding aan tussen de gewijde literatuur en de kennis van de talen, die jij als eerste van iedereen in onze tijd zo succesvol hebt samengebracht: dan zou Aleandro niet meer dan een barbaar onder de sofisten zijn en een vermaledijde sofist onder de geletterden, namelijk een gans onder de zwanen.Ga naar voetnoot9. Houd dan ook eindelijk eens op met die klaagzangen en insinuaties van je, waarmee je heel wat geleerde en voorname heren tegen je in het harnas hebt gejaagd; ook in naam van onze vriendschap, die ík altijd als onverzwakt en ongeschonden heb beschouwd, maar die we, als jíj die in enig opzicht bezoedeld acht, gemakkelijk kunnen herstellen door te vergeten, de beste remedie, en door elkaar weer als vroeger vriendendiensten te bewijzen. Laten we allebei ons best doen om te voorkomen dat we door dergelijke vijandschap en haat voor de hele wereld een voorwerp van spot zijn; laten we voorkomen dat onze studie - waarbij we ons behoren af te beulen om de literatuur tot aanzien te brengen en de christelijke vroomheid vredig te stemmen en te versterken - zich op schotschriften, op scheldpartijen en op grimmige vijandschap en door christenen en vrienden verfoeide conflicten richt. Mijn genegenheid voor jou en mijn verlangen naar verzoening of liever voortzetting van onze vriendschap voerde mijn pen verder dan ik aanvankelijk verwachtte of mijn officiële verplichtingen toelieten. Daarom zal ik stoppen met schrijven na toevoeging van het volgende: het vervelende gevoel dat ik door je brief had gekregen, werd volledig, of in elk geval grotendeels, weggenomen door de tien regels die in jouw hand aan het eind van de brief | |
[pagina 245]
| |
waren genoteerd, waaruit ik opmaakte dat de zeer rechtschapen en geleerde heer Ludwig Baer in leven is en zelfs bij je was toen je schreef.Ga naar voetnoot10. Mij kon niets prettigers overkomen dan dat bericht; want dankzij je brief kwam een zeer dierbare vriend in zekere zin weer voor mij tot leven. Zoals ik vroeger door zijn zeer eerbiedwaardige gezelschap werd opgevrolijkt en nu alleen al door de herinnering blij word, zo was ik ook lange tijd bezorgd, omdat ik twijfelde of hij, zoals zeer veel andere vrienden van me, de aarde had verlaten, omdat ik al zoveel jaar helemaal niets over hem had gehoord. Je schrijft dat hij eerder een brief aan mij had gericht; als die aan mij was overhandigd, had ik hem met veel genoegen teruggeschreven en had de blijdschap die heel mijn hart vervult nu ik weet dat hij nog leeft, mij overweldigender en langduriger toegeschenen omdat ze eerder was begonnen. Het ga je goed. Regensburg, 1 april 1532 |
|