2636 Aan Jacopo Canta
Freiburg, [voor september] 1532
Desiderius Erasmus van Rotterdam groet de heer Jacopo Canta
Aegidius Vannonius, uw dienaar, zorgde ervoor dat ik grote genegenheid voor u begon te voelen, zeer geachte heer, toen hij uitgebreid vertelde over uw prachtige voornemen om te proberen de studie, waarvoor bij veel mensen door een of andere ongunstige beslissing van het lot de belangstelling nu afneemt, aan te wakkeren, en uw hele vermogen alleen daaraan te besteden en al uw streven en werklust daarop te richten. Dit overtuigt mij ervan dat u niet alleen een weldenkend man bent, maar ook iemand met een edelmoedig karakter. Maar als de literatuur, waar tegenwoordig weinig mensen warm voor lopen, verdwijnt, hoe zal in vredesnaam dit leven van ons eruitzien, en wat valt er te verwachten behalve dat we afglijden naar Turkse barbarij? Zoals ik uw inspanning ten zeerste goedkeur, zo bid ik dat de grote en almachtige Christus wil zegenen wat u doet. Ik vraag u zo vriendelijk te willen zijn vanaf nu Erasmus op de lijst van uw vrienden te zetten. Zou u namens mij eerbiedig de groeten willen doen aan de zeer eerwaarde kardinaal Campeggi? Ik weet hoeveel ik hem verschuldigd ben, en ik ben hem dat beslist graag verschuldigd en ik wens hem meer verschuldigd te zijn. Ik had het erg druk, maar ik heb dit beetje tijd gestolen om u te groeten, toen ik deze jongeman trof, die u zeer genegen is, met wie ik graag had gesproken over de mogelijk-