De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2635 Aan Jean Morin
| |
[pagina 239]
| |
En hij dreigt zelfs met het misnoegen van het Parlement,Ga naar voetnoot5. als men zich niet onderwerpt aan zijn boosaardigheid. Tenzij ik het Parlement totaal niet ken, zal het, denk ik, hevig verontwaardigd zijn als het hoort van dit schandalige en uiterst verderfelijke gedrag. Ik denk dat hetzelfde geldt voor de zeer christelijke koning.Ga naar voetnoot6. Want de houding van de paus ken ik uit ervaring; hij ziet in zijn wijsheid hoe funest het voor de godsdienst en de studie is met dergelijke pamfletten tekeer te gaan. Wat is simpeler dan onder een verzonnen naam alles wat je wilt tegen een willekeurig persoon te schrijven? Maar God verhoede dat ik door het navolgen van andermans gekte zelf gek word. Deze monsterlijke vrucht werd in Venetië verwekt en heeft een ItaliaanGa naar voetnoot7. als vader; maar wat ze daar niet durfden te baren, vond in Parijs iemandGa naar voetnoot8. om het naar buiten te brengen, op instigatie van de theologen, en met uw naam erbij als lokmiddel. Het was voor mij heel eenvoudig protestbrieven van de keizer en koning Ferdinand los te krijgen, en ook van paus Clemens, maar ik vond het ongepast de hoogste machthebbers, die geheel in beslag genomen worden door uiterst belangrijke en bovendien weinig vreugdevolle zaken, met dergelijke klachten lastig te vallen. Ik kan het amper geloven dat Noël Béda deze wandaad goedkeurt, en toch schrijven mensen dat hij niet alleen zijn goedkeuring heeft gegeven, maar zelfs aan afzonderlijke passages nog wat venijn heeft toegevoegd. Als dat waar is en hij die graad van waanzin heeft bereikt, scheelt het niet veel of hij is door de duivel bezeten. Het zou een schitterend spektakel zijn als ik zou proberen met gelijke munt terug te betalen, wat voor mij beslist gunstig en voordelig zou zijn. Ik beschik over drukkers die bereid zijn ieder verzoek in te willigen en ik zou die dolzinnige bedenker van het pamflet, zonder te liegen, in zijn eigen, waarachtige kleuren kunnen afschilderen. Ik let evenwel liever op wat bij mij dan wat bij hem past. Maar laat ik nu ophouden met klagen. Ik ben u, zeer illustere heer, zeer dankbaar voor uw sympathie voor mij en vraag u niets aan die houding te veranderen. Dat belooft u weliswaar uit uzelf, maar op voorwaarde dat ik niets tegen het christelijk geloof schrijf, of tegen de zeer christelijke koning. Wat het geloof betreft twijfel ik er niet aan dat u af en toe klachten van sommigen hoort; maar eerlijke mensen komen er telkens weer achter dat het louter laster is, zodra ze de zaak nader bekeken hebben. Hoe ik me hier in de strijd tegen de sekten als een flinke soldaat gedroeg en gedraag, mogen anderen vertellen. Het verbaast me dat u het nodig vond iets over de koning te zeggen. Want | |
[pagina 240]
| |
waarom zou ik in hemelsnaam op het idee komen mijn pen te richten op de meest vooraanstaande en ook meest geprezen koning van onze tijd? Ik verklaar openlijk dat ik hem zoveel verschuldigd ben als hij mij in zijn goedheid aanbood, en hij bood mij meer dan eens zeer gunstige voorwaarden aan.Ga naar voetnoot9. Ik heb hem in gepubliceerde boeken geprezenGa naar voetnoot10. toen hij nog een vijand van de keizer was; wat zou er met mij aan de hand zijn als ik nuGa naar voetnoot11. een vriend, zwager en bondgenoot zou berispen? De rest zult u van Omphalius horen, die op uw verzoek uw bedoelingen verduidelijkte tegenover mij. Het ga u goed. Freiburg im Breisgau, in het jaar 1532 na de geboorte van Christus |
|