2634 Van Bernhard von Cles
Regensburg, [ca. 30] maart 1532
Aan Erasmus
Ik las met genoegen wat u schrijft,Ga naar voetnoot1. dat mijn brieven u altijd plezier deden; ook al moet dat eerder aan uw vriendelijkheid worden toegeschreven dan dat er iets in staat wat u met recht kan behagen. Eén ding strekt mij niettemin tot troost: dat mijn brieven, ook al zijn ze zodanig dat ze u geen vermaak kunnen bieden, in elk geval van dien aard zijn dat ze u evenmin kunnen vervelen.
Ik las en herlas het blad met het gebed, dat naar mijn mening goed bij dit tijdsgewricht past; vond ik maar meer mensen met die intentie, die alleen datgene deden en wilden wat ons en het huis van God past.
Het raadsel van de leeuw en de slang hebt u juist en volgens mijn zienswijze geïnterpreteerd.
U vraagt mij nu of ik in gedachten wil houden wat u mij eerder hebt laten weten. Ik wil niet voor u verborgen houden dat, op een moment dat ik uw brief nog niet had ontvangen, het gesprek in aanwezigheid van Zijne Koninklijke MajesteitGa naar voetnoot2. op uw persoon was gekomen, zoals wel gebeurt, en Zijne Majesteit toen zo'n gunstige mening over u had, dat u geen duidelijker bewijs van zijn houding tegenover u had kunnen hebben. En als u mij specifieker uw bedoeling laat weten, is er niets wat ik tegenover beide majesteiten