De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2630 Van Bonifacius Amerbach
| |
[pagina 224]
| |
storven en voor onze zonden genoegdoening heeft gegeven. Verder dat het sacrament van het avondmaal niet alleen een kenmerk en een teken van wat we belijden is, maar ook doorgegeven is om ons geloof te vergroten en zelfs op te wekken. Er zijn daarbij, als ik het wel heb, twee dingen waar we vooral op moeten letten, ten eerste dat we dit doen tot gedachtenis van de Heer uit dank voor de onuitsprekelijke weldaad die ons bewezen is, ten tweede dat we geloof schenken aan zijn woorden. Omdat hij immers almachtig is, is er nauwelijks reden waarom we twijfelen dat hij veel grotere dingen kan dan woorden beloven, om het intussen niet te hebben over de interpretatie van deze woorden die al zoveel eeuwen unaniem aanvaard is. Omdat de woorden zo luiden: ‘Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed’, word ik ertoe bewogen, ja, gedwongen te geloven dat ondertussen het lichaam en het bloed van Christus werkelijk aanwezig zijn en bij de maaltijd worden uitgedeeld. Hoe dat evenwel gebeurt, is iets waar de menselijke rede niet in door kan dringen, maar tegelijk bevestig ik dat het bekend is aan het geloof door het woord van de Heer. Aangezien onze predikanten behoorlijk afwijken van deze opvatting, ben ik tot nu toe vrij van de symbolen gebleven,Ga naar voetnoot2. ook al ben ik op hinderlijke wijze gesommeerd. Maar hoelang ik de baas over mezelf mag blijven weet ik niet, want de extra tijd die ik heb gekregen zolang ik mijn zaak voor de stadsraad bepleit, is bijna voorbij. Wat ze dan zullen doen is onzeker. Ik twijfel er niet aan dat de predikanten zonder problemen zullen toestaan dat er niet aan mijn opvatting getornd wordt, mits ik naar het avondmaal kom. Hier zit ik klem, mijn beste Erasmus, en bevind ik me tussen altaar en bijl.Ga naar voetnoot3. Want als ik opnieuw word gesommeerd, lijkt het feit dat ik het niet met hen eens ben, te ontraden dat ik verplicht naar het avondmaal ga. Omdat anderzijds priesters of predikanten geen enkele zeggenschap over dat sacrament hebben, en zij niet de macht hebben er iets aan toe te voegen of af te halen, aangezien het op Christus' woorden en zelfs instelling berust, krijg ik er enigszins vertrouwen in dat ik naar het avondmaal kan gaan zonder dat mijn geweten wankelt. En zo besloot ik, weifelend en onzeker wat ik moet doen als ik word gesommeerd, alle onrust die ik voel bij jou, de allerbeste beschermheer, uit te storten; aan jouw oordeel hecht ik zoveel waarde, dat wat jij aanraadt een precedent voor mij is, ja, dat ik niet twijfel dat het juist is en ik op die manier moet handelen. Ik bid en smeek je dus, in overeenstemming met de belangstelling die je zonder dat ik zoiets verdiende voor mij hebt getoond, maar ook bij Christus, onze Verlosser, bereid te willen zijn deze twijfel van mij weg te nemen en mij | |
[pagina 225]
| |
je mening te laten weten. Maar als je mij misschien niet goed begrijpt (want door de beperkte tijd zag ik geen kans om er uitgebreider over te schrijven), zal ik graag alles persoonlijk uiteenzetten. Ik twijfel niet dat Sadoleto je brief al heeft.Ga naar voetnoot4. Ik verzond hem via iemand die tot nu toe trouw zijn woord heeft gehouden bij het heen en weer sturen van brieven. Ik word gevraagd naar Dole te komen om daar openbare colleges civiel recht te geven. Ook hierbij zal ik je advies nodig hebben; als ik daar af en toe, zonder inachtneming van je waardigheid, gebruik van maak, vat dat dan goed op, namelijk met de vriendelijkheid die je eigen is, waardoor ik geloof dat ik tegenover jou alles mag. Het ga je goed. |
|