2621 Aan Johann (II) Paumgartner
[Freiburg], 7 maart 1532
Erasmus van Rotterdam groet de zeer illustere heer Johann Paumgartner
Kon ik maar even gemakkelijk uit de ader van mijn intellect een geschenk dat bij onze vriendschap past tevoorschijn halen als u, zeer illustere heer, probleemloos uit de aderen van de aarde opdelft! Die waaghalzerij om u te schrijven zonder dat ik eerder kennis met u had gemaakt, had ik van Zasius geleerd, die mij daartoe met kracht aanspoorde.Ga naar voetnoot1. Hij is iemand wie ik niets kan weigeren wegens de ontelbare dingen die hij voor mij heeft gedaan, waardoor ik hem al lang zeer verplicht ben, maar nu nog meer, omdat hij mijn lijst met vrienden heeft uitgebreid door er een bijzonder aardig iemand aan toe te voegen. Je zou tegenwoordig weinig eerlijke vrienden vinden. Maar het is bij uitstek een blijk van oprechte welwillendheid dat iemand zelfs zijn vrienden met een vriend wil delen.
Hoewel u mij dus een groot plezier deed met het sturen van onbewerkt goud uit de natuur, symbool van een absoluut ongeveinsde houding, meen ik toch heel wat rijker te zijn geworden door de winst van uw vriendschap dan door de ontvangst van het geschenk, dat volgens u, bescheiden als u bent, die naam niet mag hebben en dat u liever handgeld noemt. Ik heb tot nu toe niets voor u gedaan en zie niet waartoe ik überhaupt in staat ben, maar als ik iets voor u kan doen, zal ik dat doen omdat u het verdiend hebt. Want ik herhaal wat ik in mijn eerdere brief schreef, als ik het wel heb: u hebt Erasmus om evenveel redenen aan u gebonden als u Zasius aan u verplicht hebt. Rest mij nog zowel Zasius, die bemiddelde, als u, allervriendelijkste heer, hartelijk te bedanken; ik zal graag mijn dankbaarheid tonen, als u of Zasius laat weten waarmee ik u een plezier kan doen. Neem de proef op de som, als u wilt, dan kunt u zien of het oprecht gemeend is wat ik zeg of niet. Ik wens u samen met allen die u dierbaar zijn het allerbeste.
7 maart 1532