De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2615 Aan Martin Bucer
| |
[pagina 189]
| |
had te antwoorden. Met dit soort klachten en ruzies jaag ik de mensen tegen me in het harnas die jullie richting aanhangen, en bovendien zie ik niet welk voordeel jullie zaak daarbij heeft. Maar aangezien u mij wilt doen geloven dat u een weldenkend man bent en plechtig belooft te zullen zwijgen, zal ik vrijuit en zonder valse schijn uit de doeken doen wat ik ervan vind; maar het verbaast me dat dit jullie nog steeds niet duidelijk is. Ik behandel jullie zaak nergens met vijandige bedoeling, maar matig mijn pen zo, dat ik liever heb dat jullie zaak een zekere mildheid krijgt die heilzaam voor de kerk is, dan volledig wordt onderdrukt. Overigens is er meer aanleiding dan ik zou willen om tegen jullie richting tekeer te gaan. U zegt ‘wijzelf’. U gaat opnieuw over op uw eigen voornaamwoorden, alsof er tussen jullie allemaal overeenstemming bestaat, hoewel jullie het onderling oneens zijn en elkaar zelfs bitter haten. Zo vindt ieder, mijn beste Bucer, prachtig wat van hemzelf is.Ga naar voetnoot2. U vindt dat ik in mijn antwoord op uw apologieGa naar voetnoot3. in vriendelijkheid en oprechtheid bij u ben achtergebleven, en u doet hier (mijn hemel!) zelfs een beroep op mijn geweten. Maar naar mijn eigen idee en dat van andere, zeker niet domme mensen, heb ik uw oprechtheid met mijlenGa naar voetnoot4. overtroffen; ik had zelfs helemaal niets geantwoord als ik daar niet zo vaak evidente leugens had gehoord. Als u uw zaak, van welke aard dan ook, zeer nauwgezet had verdedigd, zou u mij niet in het minst hebben beledigd. Het kan gebeuren dat mij ergens iets juist lijkt wat niet juist is. Ik heb in elk geval niets geantwoord wat geveinsd is, maar overal de blik gericht op de hoop dat deze onrust, die een serieus gevaar vormt, tot een goed einde gebracht zal worden. Als uw apologie is geschreven met de bedoeling dat ik een gunstiger indruk zou krijgen van jullie en van jullie zaak, dan is het omgekeerde gebeurd. U noemt het míj verdenkingen, terwijl de hele wereld weet wat jullie doen en schrijven. Dáár moeten die verdenkingen weggenomen worden, eerder dan bij mij. | |
[pagina 190]
| |
Maar uit de Bloemrijke brievenGa naar voetnoot5. spreekt een Vatiniaanse haatGa naar voetnoot6. tegen jullie. Ik geef toe dat er een paar dingen in staan die tegen mijn zin openbaar gemaakt zijn. Herwagen drong eindeloos aan dat hij iets van mij zou krijgen waarmee hij zijn Mercurius kon inwijden, en door mij geschenken te geven, of liever op te dringen had hij bereikt dat het voor mij niet meer mogelijk was te weigeren. Omdat er niets anders gereed was, nam ik de bundels brieven door. Op sommige daarvan, die gedrukt konden worden, zette ik een teken, de meeste verwierp ik, een aantal verbeterde ik; daarbij verwijderde ik wat wellicht ergernis zou wekken. Maar toen ik ze in gedrukte vorm onder ogen kreeg, stonden er nogal wat dingen in die tot mijn verbazing niet waren weggelaten; het kan zijn dat ze aan mijn aandacht zijn ontglipt, of dat de secretarissen soms uit slordigheid de ene brief in plaats van de andere hebben overgeschreven. Maar daarover straks; want ik houd de volgorde van uw brief aan. U zegt ervan overtuigd te zijn dat de door u verkondigde leer die van Christus is. Als ik dezelfde overtuiging was toegedaan, zou niemand van jullie die leer openlijker verkondigen dan ik. Maar als dat voor jullie vaststaat, hoe komt het dan dat jullie het zo oneens met elkaar zijn? De leer van Christus kent bovendien geen listen en bevat geen steken onder water, maar ze is eenvoudig, en vergeet zelfs haar zoetheid niet wanneer ze met verklaarde vijanden de degens kruist. Over uw geweten, waarbij u zweert, zal hij die de harten kentGa naar voetnoot7. oordelen. Toch geven zij die u van nabij kennen, ook al verkondigen ze dezelfde dogma's, niet zo hoog op van uw oprechtheid als uw eigen getuigenis doet. Niets brengt het innerlijk van een mens beter aan het licht dan zijn manier van schrijven. In die spiegel althans meen ik u voor zover mogelijk te hebben gezien. Of het uw bedoeling was de vorsten tegen mij op te hitsen,Ga naar voetnoot8. daarover zou ik geen uitspraak willen doen; in elk geval waren er in uw apologie heel wat uitspraken die in die richting gingen. Omdat ik had geschreven dat juist de onbeduidendste mensen op die sekten van jullie afkwamen, doelend op lieden die weggelopen zijn en zwervers, somt u in uw apologie voor mij al die Duitse vorsten, al die uitnemende steden op. Het argument dat u aanvoert, dat vorsten mij zo toegedaan zijn dat zelfs Cicero geen twijfel bij hen kan zaaien, is duidelijk weinig steekhoudend, om niet te zeggen brutaal. Een enkele boze tong kan dat met zacht gefluister, | |
[pagina 191]
| |
vooral bij de keizer, die jong en godsdienstig is; juist omdat degenen die mij slecht gezind zijn door de vorsten zelf op de hoogste posten worden geplaatst. Aleandro is aartsbisschop van Brindisi, nu ook pauselijk gezant. Edward Lee is aartsbisschop van York en primaat van Engeland. Standish, al sinds lange tijd bisschop, staat in de gunst bij het hof. Alberto Pio heeft, nadat hij genoeg kritiek op mij had geleverd in Rome, ook Frankrijk met zijn bedriegerijen besmet. De vriendelijkheid van de Engelse koning is voor mij duidelijk genoeg, wat niet voor de anderen geldt. Wat er in mijn brieven verscholen zit, weet ik niet. Zelfs welgemeende uitspraken kunnen gemakkelijk vorsten irriteren, als een kwaadwillende, gewetenloze interpretator zich erin mengt. Niets is laaghartiger dan dingen die voor de grap of in ernst tegen vrienden zijn gezegd of aan hen zijn geschreven toen alles rustig was, in deze moeilijke tijden her en der weg te plukken en openbaar te maken. Daar hoefde ik dus bij jullie, die de evangelische oprechtheid verkondigen, niet bang voor te zijn. Die SebastianGa naar voetnoot9. van jullie ontkomt evenwel niet helemaal aan die smet, of hij nu uit zotheid of uit boosaardigheid handelde. Wie heeft me ooit zover gekregen dat ik een tegenstander voor de voeten wierp wat hij tijdens intieme gesprekken had gezegd en als vriend had toevertrouwd? Maar als u namens iedereen antwoordt telkens wanneer u ‘wij, wij’ zegt, zou ik u de mensen met een vinger kunnen aanwijzen die mijn doodsvijanden stiekem van vertrouwelijke informatie hebben voorzien. Verder heb ik de indruk dat u mij met deze woorden op een bedekte manier bedreigt, zoals uw vleierijen op andere plaatsen geregeld een gemene aanval of bedreiging verhullen. Verder belooft u mij daar een veilig heenkomen, als er gevaar dreigt van de kant van mijn vijanden. Ik geloof direct dat u meent wat u zegt, maar tegelijk vraag ik me af of u uw belofte kunt waarmaken, hoewel het me niet ontgaat dat u als gezaghebbend persoon veel invloed in die stad hebt. Wellicht heb ik in de ogen van de mensen iets voor de stad Bazel betekend, zelfs volgens het getuigenis van Oecolampadius, terwijl ik de uwe geen enkele dienst heb bewezen; en toch lijkt die eerdergenoemde stad zich ertegen te verzetten als ik af en toe, al is het maar voor beperkte tijd, Froben zou willen helpen, wanneer de situatie dat vereist. Als bovendien de ongeregeldheden waren ontstaan die we vreesden (en die vrees is er nog steeds), was iemand meteen veilig als hij zich binnen jullie muren bevond? Het zou wonderbaarlijk menslievend zijn als jullie bereid zijn iemand die niet met jullie leer instemt, en dat niet alleen, maar die leer zelfs bestrijdt, in bescherming te nemen. Maar als ik alleen naar jullie omgeving zou mogen verhuizen op voorwaarde dat ik tegelijk belijd wat jullie leer zegt, dan moet u weten dat ik eer- | |
[pagina 192]
| |
der een zekere dood tegemoet zal gaan dan dat ik op het gebied van het christendom iets zal belijden waar ik nog niet van overtuigd ben. Maar ik begrijp niet wat u ermee wilt zeggen, dat het bijzonder slecht van me zou zijn als ik uw belofte niet zou vertrouwen. De gedachte daaraan kwam hiervoor beslist nooit bij mij op. Ik vraag me af of u denkt dat wat ik aan kardinaal Campeggi schreef,Ga naar voetnoot10. dat ik, als er oproer zou ontstaan, een van de eerste slachtoffers van de zwinglianen zou zijn, op jullie en jullie stad betrekking heeft. Het is overduidelijk wat de inwoners van Zürich voor ogen hadden, als de oorlogsgod hun gunstig gezind was geweest. Dat Oecolampadius niet afkerig was van dit plan, blijkt alleen al uit het feit dat zijn diakenGa naar voetnoot11. bij dat conflict omkwam. Toch meende ik dat ikzelf niet zozeer voor Zwingli of Oecolampadius hoefde te vrezen, als wel voor misdadige lieden die zich met dergelijke rampen bemoeien. Nergens beticht ik uw apologie van leugens, behalve als ik leugenachtigheid aantoon. U zegt: ‘Ik zou zeggen dat het van een waanzinnige kwam, als ikzelf iets dergelijks had geschreven.’ Maar iets dergelijks schrijf ik niet en ik zou dat ook niet willen. Maar u komt dichterbijGa naar voetnoot12. en werpt me enkele onbetwistbare zaken voor de voeten die op geen enkele manier kunnen worden ontkracht. Ik schrijf aan Marius:Ga naar voetnoot13. ‘Nu is er een breedvoerig stuk vol nonsens verschenen,Ga naar voetnoot14. met de naam van de drukker, maar zonder vermelding van de stad; daarvan heb ik, behalve de koppen, niets gelezen en ik ga het ook niet lezen. Hij beweert dat alles in Bazel zonder enig tumult en in alle rust verlopen is.’ Alsof een god mij angst aanjaagt, brengt u mij hier als volgt in het nauw: ‘Als u het niet gelezen hebt, waarom beweert u dat ik zei wat ik zei?’ Ik zal die knoop met een enkel woord losmaken.Ga naar voetnoot15. Enkele mensen uit Bazel, niet de eersten de besten, die uw geloof belijden, hadden mij hierover uitgebreid geschreven. Ik geloofde hen. U geeft toe dat er onrust was, maar dat die bij de katholieken was begonnen. Dat is niet helemaal onjuist, als u kijkt naar de dag waarop men naar de wapens greep. Maar u verzwijgt dat er eerder op grote schaal | |
[pagina 193]
| |
onrust bij de evangelischen was ontstaan, die de anderen er uiteindelijk toe bracht het gezag van het stadsbestuur met wapens te verdedigen. Er was overeengekomen dat er geen samenscholingen zouden plaatsvinden. Iedereen had gezworen zich aan dit edict te houden. Maar toen er in strijd met de eed herhaaldelijk samenscholingen plaatsvonden, en de magistraat dit tevergeefs probeerde tegen te houden, toen pas namen de voorstanders van de oude religie de wapens op, waarvoor het stadsbestuur hen bedankt heeft. Er is mij nooit iets over een smeekschriftGa naar voetnoot16. ter ore gekomen. Maar wat zou een smeekschrift vermogen tegen een officieel edict dat bekrachtigd werd met een eed? En dat men zijn woede alleen op beelden heeft gekoeld, is misschien aan diegenen te danken die liever wilden wijken dan de stad in bloed onderdompelen. Wat volgt over het beeld dat met een stok werd aangeraakt,Ga naar voetnoot17. had mij een geleerd en absoluut betrouwbaar man geschreven, nadat hij de passage bij uGa naar voetnoot18. had gelezen; ik geloofde hem. Als het u dwarszit dat ik de draak stak met uw verhaal, dat hele verhaal van u is openlijk bespot door degenen die bij het hele gebeuren en alle ongeregeldheden aanwezig waren geweest, en nergens was u in mijn ogen (neem me niet kwalijk) onhandiger dan in die verzachtende passage. Maar u vecht hier met mij vanaf een toren, vanuit een veilige positie, terwijl het voor mij zelfs riskant is de waarheid te zeggen. Anders zou u een heel ander verhaal horen. U vecht hier evenwel met mij, terwijl ik weergeef wat er aan mij was geschreven. Ook al hebben die mensen dingen geschreven die niet waar zijn, dan nog kan mij geen leugenachtigheid worden verweten. Wat ik vervolgens over de schoolmeesters en ScopegiusGa naar voetnoot19. zei, had ik van een zeer fanatieke voorstander van jullie richting gehoord, die het als een feit presenteerde dat dit niet het werk van de evangelischen, maar van de schoolmeester Scopegius was. En misschien had iemand hem daar met opzet van overtuigd, om de verdenking op anderen af te schuiven. Hoe kon ik verder weten dat de naam van de plaats door onzorgvuldigheid van de zetters is weggelaten?Ga naar voetnoot20. Want daar let men meestal in de eerste | |
[pagina 194]
| |
plaats op, vooral wanneer men een werk met toestemming van het stadsbestuur uitgeeft. En in deze tijden verschijnen er hele zwermen anonieme pamfletten. Als ik enige verdenking koesterde, hebt u dan ook eerder reden om op de drukker boos te zijn dan op mij. De verdenking werd groter door het ongebruikelijke titelblad. Als u uw naam had toegevoegd, had ik geantwoord zoals ik Bucer geantwoord zou hebben. Als ik nu iets beledigends zeg, beledig ik degene van wie ik denk dat hij de auteur van het werk is, niet u. Ik vraag me af waarom u wat ik aan hertog Georg heb geschreven,Ga naar voetnoot21. op uzelf betrekt. Het wordt in het algemeen gezegd en heeft op NijmegenGa naar voetnoot22. betrekking, die dit dogma meedeelde in overeenstemming met de wetten, tenzij u misschien vindt dat er een groot verschil is tussen misleiding enerzijds en bedrog en leugens anderzijds. Ik heb uw vertaling van de psalmenGa naar voetnoot23. niet gelezen; maar als u nauwgezet vertaalde wat Pommeren schreef,Ga naar voetnoot24. dan kan het niet anders dan dat daar dogma's in staan die nu door de meesten als veroordeeld worden beschouwd. Op de voorbeelden van Abraham en Paulus ga ik niet in. Geen van beiden heeft gelogen en beiden verkeerden in levensgevaar.Ga naar voetnoot25. Jullie bevinden je op een veilige plaats. Ik zou gelijksoortig bedrog vergeven, als jullie van overeenkomstige deugden blijk gaven. Wat de dialoog van de drietongigenGa naar voetnoot26. betreft, daarin wordt (om het niet te hebben over wat u kennelijk vermoedt) geen bedrog aangewend om mensen tot het evangelie te bekeren; is er trouwens sprake van bedrog als er helemaal geen naam bij staat? Het verbaast me dat u de commentaren bij de Zotheid noemt.Ga naar voetnoot27. Er was afgesproken dat Listrius aantekeningen zou toevoegen. Omdat hij slechts | |
[pagina 195]
| |
met beloftes kwam en de tijd drong, begon ik, om voor hem een weg te banen, enkele dingen kort te noteren die door hem uitgebreider behandeld konden worden. Toen zelfs die aanmoediging niet werkte en de drukkerij de kopij al wilde hebben, ging ik noodgedwongen verder totdat hij er eindelijk aan begon. Omdat het dus ten dele zijn werk was en ik de indruk had dat de jongeman graag de eer hiervan wilde hebben om makkelijker carrière te maken, had het van weinig menslievendheid getuigd hem in zijn hoop teleur te stellen en alles voor mijzelf op te eisen wat voor een aanzienlijk deel van een ander was. Maar wat heeft dit geval van misleiding, als er al sprake van misleiding is, met het evangelie te maken, of wie ondervindt daar ook maar het minste nadeel van? Maar wat de JuliusGa naar voetnoot28. betreft kunt u zelfs met getuigen aantonen waar die het eerst opdook. Degene die het eigenhandig overschreef is niet meteen de auteur,Ga naar voetnoot29. ook al komt u met getuigen als bron van dat vermoeden. U zult meteen mensen die u als uiterst betrouwbaar wilt beschouwen, de smet van onbetrouwbaarheid aanwrijven. Als ik nooit vertrouwelijk met Nesen was omgegaan, had me dat heel wat problemen bespaard waarmee ik door hem te maken kreeg. Ik herinner me helemaal niets van grimmige brieven, tenzij u misschien Het leven van de dwaze Nicolaus bedoelt.Ga naar voetnoot30. Want sommigen denken dat dit pamflet bij mij vandaan kwam. Maar wat heeft dat met Bacchus te maken, zoals dat heet?Ga naar voetnoot31. Ik val jullie niet aan omdat jullie bedrog aanwenden, maar omdat jullie, terwijl jullie een bijzonder zware taak op je hebben genomen en jullie jezelf een apostolische rol hebben gegeven, niettemin vinden dat bedrog daarbij niet geschuwd hoeft te worden. Als ik het toneel op was gelopen waarop jullie acteren, zou ik ontzettend goed uitkijken dat ik niets zou doen, zeggen of schrijven wat niet past bij de evangelische zuiverheid. En als ik me bij jullie groep had aangemeld, had ik dergelijk bedrog extra scherp bekritiseerd, omdat ik had gewenst dat jullie zaak een gelukkige afloop zou krijgen, namelijk in de vorm van een uitstekende reputatie. Ik heb de beschuldiging van Luther en Pommeren en uw rechtvaardiging | |
[pagina 196]
| |
niet gelezen.Ga naar voetnoot32. Ik geloofde alleen de eensluidende berichten van mensen die ze wel hadden gelezen. Uw eigen pamflet overtuigde mij van uw huichelarij; het zorgde dat ik een wat minder hoge dunk van uw oprechtheid kreeg dan ik daarvoor had. Er stonden immers allerlei dingen in die niet passen bij hen die volmaakte vroomheid pretenderen, bij jullie die pretenderen het voornemen te hebben iedereen tot voordeel te zijn, niemand te kwetsen, alleen het oog op Christus gericht te houden en bereid te zijn dood en straf te ondergaan voor Christus. Maar er zijn mensen in jullie kamp die hardop beweren dat Capito en u ijverig uw eigen zaak behartigen. Hetzelfde werd heel vaak over Oecolampadius gezegd. Maar het is de Heer die over de harten van alle mensen oordeelt. Hoezeer Zwingli bereid was tot het martelaarschap heeft hij genoegzaam laten zien.Ga naar voetnoot33. Maar hoe werkelijk evangelisch is het gewapend in de strijd te sneuvelen, vooral wanneer degenen die het evangelie verkondigen de aanvallende partij zijn? U hebt uw woorden in het daaropvolgende gedeelte van uw brief zo gekozen, dat het lijkt alsof ik in het geheel geen menslievendheid of oprechtheid tegenover jullie mede-ingewijden heb getoond. Ik denk evenwel dat jullie mij in veel opzichten dankbaar mogen zijn, omdat ik Luther in het begin heb opgeroepen niet te ver te gaan, omdat ik naar mijn beste kunnen theologen en vorsten van een wrede aanpak heb weerhouden, en omdat ik er bij verschillende mensen op aangedrongen heb zich verre te houden van een zaak die op een opstand leek te zullen uitlopen. Ik heb niemand het bewijs van vriendschapGa naar voetnoot34. teruggestuurd; sommigen heb ik met aanbevelingen, anderen met mijn eigen geld geholpen. Ik heb geen zin eraan te herinneren of eraan te denken wat voor beloning ik van de evangelischen heb ontvangen. Als ik dat voor u zou beschrijven, zou u zich er niet langer over verbazen dat ik bij sommige evangelischen een houding mis die bij het evangelie past. Ik | |
[pagina 197]
| |
koester tegen niemand persoonlijk haat, behalve wanneer iemand mij in een gevecht van man tegen man verwondt. Ik las tot mijn stomme verbazing dat ik het over de godsdienst in zijn totaliteit met jullie eens ben. Als dat waar is, ben ik tot nu toe een volslagen onbekende voor mezelf geweest. Welk levend wezen zou lager en verwerpelijker kunnen zijn dan ik, als ik met mijn pen tegen mensen strijd met wie ik het over de godsdienst als geheel helemaal eens ben? Als bewijs voert u mijn eigen geschriften aan. Maar waar ergens in mijn werken wordt het aantal sacramenten verkleind, waar wordt de mis vervloekt, waar wordt het vagevuur ondermijnd, waar wordt ontkend dat in de eucharistie de substantie van het lichaam van de Heer aanwezig is, waar wordt uitgelegd dat het niet toegestaan is heiligen aan te roepen, waar wordt uitgelegd dat de mens volstrekt geen vrije wil heeft? Ik ga voorbij aan de rest. Ik heb duidelijk te kennen gegeven dat het mij niet beviel dat die mensen bij het doorgeven van hun ideeën vaak al te veel van paradoxenGa naar voetnoot35. gebruik maakten, dat sommigen al te brutaal tegen pausen, vorsten en anderen met wie ze van mening verschilden tekeergingen, dat ze tegen de wil van de monarchen de openbare rituelen en ceremoniën vernieuwden. Die dingen bevielen mij niet, ik geef het toe, maar niet alleen die dingen, waar u wijselijk over zwijgt. Ik heb gezegd dat mij de opvoering van het stuk zo weinig beviel dat, zelfs als de gekozen richting vroom zou zijn, de zaak toch op een andere manier behandeld had moeten worden. Een toneelstuk dat op zichzelf goed is, wordt immers vaak wegens gestuntel van de acteur met gefluit uit het theater gebannen. (U snapt dat dit beeldspraak is en niet letterlijk bedoeld is.) Zou er anders iets gemeners en wisselvalligers zijn dan ik, als ik in boeken die ik publiceer dogma's zou bestrijden waarmee ik het eens ben? Wat de presentatie betreft, u geeft toe dat bepaalde dingen op een ergerlijke manier uiteengezet zijn, u geeft toe dat het niet juist was de monarchen met respectloze pamfletten aan te vallen. Maar bij een dergelijke kwestie, die volgens u zozeer het welzijn van de gehele kerk aangaat, is het geen licht vergrijp een goede zaak tijdens het pleiten in een kwaad daglicht te stellen (ik gebruik weer beeldspraak). Voor de vernieuwing van de gebruiken voert u als excuus aan dat het noodzakelijk was. Maar wat had het vernielen van beelden, het besmeuren van schilderijen, ongeacht de vroomheid ervan, met het bevorderen van het evangelie te maken? Ik zwijg over de rest. Ik voorzie een valkuil, waar ik niet dieper in terecht wil komen. Men had tal van dingen geleidelijk kunnen verbeteren, men had een aantal dingen moeten negeren. Als de heerschappij van | |
[pagina 198]
| |
de paus het evangelie in de weg stond, moest vooral zijn tirannie aan banden gelegd worden, wat volstrekt geen probleem was, als sommigen niet, in weerwil van het spreekwoord, liever alles dan de helft hadden gewildGa naar voetnoot36. (let erop dat ook dit beeldspraak is). U moet niet denken dat hier iets negatiefs over uw stad werd gezegd, waarover ikzelf nooit heb geklaagd en niemand anders heb horen klagen. Over de inwoners van Zürich en Bazel wordt ook nu veel geklaagd. Maar er is geen ruimte de klachten over hen weer te geven, omdat ze oneindig zijn, en het bovendien niet verantwoord is, omdat de zaak het stadsbestuur aangaat. Laten we overgaan op de dogma's. U zegt: ‘Onze dogma's over de sacramenten houden niets anders in dan wat u leert. Want we beweren niet dat er niets behalve het brood bij het avondmaal aanwezig is. Reeds lang geleden schreef u dat er over die manier van tegenwoordigheid van Christus, het enige wat wij ontkennen, door niemand vragen gesteld mogen worden. Daarmee erkent u niet die welke door de kerk is bepaald, hoezeer u ook weigert zich aan te sluiten bij degenen die zich daartegen verzetten.’ Hier, mijn beste Bucer, mis ik die oprechtheid van u die u zo vaak, zelfs met een eed, benadrukt. Waarom noemt u de plaats niet waar ik dat geschreven heb? In de Bloemrijke brieven vond ik één plaats waar ik iets dergelijks zeg, dat leken niet de vraag mogen stellen hoe het lichaam van de Heer in de eucharistie aanwezig is; maar ik voeg toe: onder de eigenlijke substantie van het brood of onder de accidenten, of, zoals sommigen dat noemen, de gedaanten. De plaats die u bedoelt is te vinden tussen de Bloemrijke brieven, in de brief aan Cuthbert Tunstall. Dit zijn mijn woorden: ‘De vroege schrijvers spraken met grote eerbied over de eucharistie. Misschien heeft de kerk zelfs nu niet duidelijk bepaald hoe het lichaam daarbij aanwezig is, in de hoedanigheid van de accidenten of in de hoedanigheid van het werkelijke brood.’Ga naar voetnoot37. Hier doe ik een beroep op uw geweten, Bucer: laat deze plaats zien dat ik over de eucharistie hetzelfde denk als wat jullie leren? Ik heb twijfels bij de definitie van de kerk, maar die twijfel heeft als fundament dat daar het werkelijke lichaam van de Heer is volgens de substantie. Ik geloof dat, waarbij ik mij laat leiden door het gezag van de Schrift en van de kerk, en ik heb nooit iets anders geschreven of een andere opvatting gehad. Wie weet niet dat er door de kerk bepaald is dat in het geconsacreerde brood het werkelijke lichaam van de Heer aanwezig is en in de wijn het werkelijke bloed? Dat me dat niet is ontgaan, laat mijn reactie op het pamflet van Oecolampadius zien.Ga naar voetnoot38. En hier bedankt u mij natuurlijk voor mijn uitstekende verdiensten voor de kerk! Is dit soms een van die voortreffelijke ver- | |
[pagina 199]
| |
diensten? Als de kerk het niet zou onderzoeken, kon men er een onderwerp van overleg van maken. Maar zoals het nu is, staat het niet vrij dat te doen. Stel nu dat ik zoiets gezegd had (wat nooit bij me opkwam), als het niet onderzocht mocht worden, waarom onderzoeken jullie met zoveel geschreeuw het tegenovergestelde? Als jullie het in het midden gelaten zouden hebben, was er minder onrust in de wereld geweest en hadden jullie veel meer mede-ingewijden. Er zijn immers heel wat mensen die, hoewel ze andere dingen goedkeuren of tolereren, van jullie brood en beker gruwen. Maar laten we toegeven dat we het over het lichaam van de Heer eens zijn (wat absoluut onjuist is), is het dan meteen waar dat jullie dogma's niets inhouden behalve wat ik uiteenzet? En wat zijn toch die dingen die jullie bij mij niet goedkeuren en ikzelf ook niet? Als u het over mijn gedrag hebt, ik geef toe dat ik niets anders dan een mens ben. Als u het over dogma's hebt, het brengt mij beslist in opspraak als jullie mij van schuld vrijspreken en nog meer als jullie mij prijzen. Ondertussen hoor ik de hele tijd ‘wij, wij’. Als u namens iedereen spreekt, hebben Hutten, Otto,Ga naar voetnoot39. NijmegenGa naar voetnoot40. en Luther mij niet bekritiseerd. Anders hadden we, zegt u, op een andere manier een apologie op touw gezet. Alsof deze niet stekelig genoeg was! En als de verzoeken van ik weet niet wie uit de Lage Landen in uw ogen zoveel gewicht in de schaal legden, dat u een dermate lange en naar mijn mening behoorlijk bijtende apologie schreef, door wat voor brieven van wat voor mensen denkt u dat ík word opgeroepen om met grote felheid de punt van mijn pen op jullie te richten! Wat u dreigende taal vindt, vinden zij krachteloos en vriendelijk. En niet zelden word ik gegeseld met verwijten dat ik eerder met jullie lijk samen te werken dan te vechten. Als ik ervan overtuigd was (want dat moet ik namelijk nogal vaak roepen) dat het de zaak van Christus is waar jullie mee bezig zijn, en dat die door jullie met die oprechtheid wordt behandeld die u zo vaak namens allen met een eed bevestigt, zou ik geen drie dagen wachten of ik zou me naar jullie kamp begeven. Er is immers niets wat mij van dat idee afhoudt. Ik heb lang geleefd; wat nog rest is blootgesteld aan voortdurende ziektes en is geen leven maar een langzame dood. Ook ben ik niet geschikt voor een ambt of welke vooraanstaande functie ook. Genoegens hebben me allang verlaten, als ik al iets van dien aard verlangde. Waarvoor zou ik, een mens die werkelijk een luchtbel is,Ga naar voetnoot41. veel geld wegleggen? Niets is er over behalve mijn armzalige ziel; ik zou graag willen dat die behouden blijft. Ze is al meer dan genoeg beladen; ik zou haar met een ondraaglijk gewicht belasten, als ik zou belij- | |
[pagina 200]
| |
den wat jullie verkondigen. Als ik niet zou terugdeinzen voor jullie dogma's, is er nog iets anders wat mij ervan weerhoudt me bij jullie aan te melden. Als ik eenmaal bij jullie leger op de lijst sta, heb ik nooit meer de mogelijkheid bij jullie weg te gaan. De bekendheid waaronder ik gebukt ga staat dat namelijk in de weg. Maar er komen bij jullie geregeld nieuwe dogma's tevoorschijn; die ik, of ik nu wil of niet, zou moeten onderschrijven, als ik me eenmaal heb aangemeld. Welke kant is Luther opgegaan vanaf het punt waar hij begon? Hoeveel hebben jullie aan zijn dogma's toegevoegd? En er worden nog steeds bepaalde dingen achtergehouden die ze overwegen naar buiten te brengen. U weet wat voor discussie er met handgeschreven pamfletten tussen Marius en Oecolampadius heeft plaatsgevonden, en hoe weinig Oecolampadius verschilt van Jovinianus en de anabaptisten. Volgens zeggen werd daar onlangs een pamflet over de drie personen gedrukt,Ga naar voetnoot42. en wel met volledige goedkeuring van Capito. Ze voegen eraan toe dat Oecolampadius van plan was geweest toestemming te geven voor een herdruk in Bazel, als hij een paar dingen had willen aanpassen. U zult zeggen dat ik dingen vertel die ik alleen van horen zeggen heb. Inderdaad, maar die dingen van horen zeggen zijn zowel van jullie mensen afkomstig als van personen die ook naar jullie mening een uiterst betrouwbaar karakter hebben. Het was mogelijk, zegt u, op een andere manier te laten zien dat u afkerig van onze factie bent. Integendeel, het lukt me nog steeds niet jullie of de tegengestelde partij te overtuigen. Maar ondertussen suggereert u ten onrechte dat ik om geen andere reden jullie opvattingen verwerp dan om te laten zien dat ik afkerig van jullie partij ben. Daartoe word ik gedreven door angst voor de hel. Hier komt u natuurlijk bij de brief die aan Capito was geschreven, maar tegen u was gericht.Ga naar voetnoot43. Dat ik die verdenking opvatte komt door uw apologie. Toch verdacht ik u er niet van het boek geschreven te hebben, maar de uitgave ervan gesteund te hebben. Ik had het nog niet gezien, maar de kardinaal van Trente had in zijn brief aangegeven dat het zeer opruiend en gevaarlijk voor mij was.Ga naar voetnoot44. Maar wat ik aan Capito schreef, kon uw reputatie niet beschadigen. U bent iemand anders. Ik vroeg het stadsbestuur me die fout te vergeven, en nu vraag ik u hetzelfde. Oude mensen zijn in mijn ogen niet zozeer door een gebrek dat hun leeftijd meebrengt achterdochtig, als wel door de ruime ervaring met tegenslagen die ze nooit hadden verwacht. Zo komt het dat ze, door te denken dat onder iedere steen een schorpioen | |
[pagina 201]
| |
slaapt,Ga naar voetnoot45. zich soms vergissen. De brief van de kardinaal, die niet de gewoonte heeft zomaar iets te schrijven, had mij bezorgd gemaakt. U bagatelliseert wat die nietsnutGa naar voetnoot46. heeft gedaan, zoals alles, maar hij schreef niet alleen op het verkeerde moment, maar ook op een verkeerde manier. Wat bij wijze van spel in een fabel is gezegd,Ga naar voetnoot47. buigt hij om tot iets serieus; vaak slaat hij iets over wat de vijandigheid verzacht. Verder noemt hij als theoloog welke punten in mijn werken veroordeeld zijn wegens ketterij, alsof iedere kritiek meteen ketterij betreft. En die kletser antwoordt in mijn plaats.Ga naar voetnoot48. Ik heb het stadsbestuur nooit ergens van verdacht, maar toch is er daar bij jullie een nest van hongerlijdende nietsnutten, die ons geregeld dergelijke nonsens voorschotelen. Op het pamflet van Otto,Ga naar voetnoot49. dat in strijd met het edict van het stadsbestuur drie maal was gedrukt, volgde de scholiast VulturiusGa naar voetnoot50. met brievenGa naar voetnoot51. en de Komeet.Ga naar voetnoot52. Meteen daarna de zevenkoppige gedaante,Ga naar voetnoot53. kort daarop uw klagende apologie.Ga naar voetnoot54. Vervolgens mijn brief aan kardinaal Campeggi,Ga naar voetnoot55. die niet aan hem werd overhandigd, maar, door de perfide handelwijze van die ene evangelische persoon, in jullie stad werd gedrukt, zoals degenen verzekerden die het font herkenden. Hij is in dezelfde stad opnieuw gedrukt, met enkele lachwekkende toevoegingen die zogenaamd door mij zijn bedacht;Ga naar voetnoot56. het font is onbekend, maar er bestaat | |
[pagina 202]
| |
geen twijfel dat het van dezelfde oplichter afkomstig is. Nu is die onzalige nonsens van Franck verschenen; hij schreef mij, blijkbaar in de gevangenis (eerder in de kroeg, denk ik), niet om vergeving te vragen voor zijn misstap, maar om te eisen dat ik hem dankbaar ben voor de eer die mij bewezen was. Zulke brutaliteit kan alleen maar uit die stad komen. Maar: ‘Wat heeft hij misdaan, als hij het handschrift aan de censoren heeft voorgelegd en het met hun goedkeuring heeft uitgegeven?’ Ik heb het stadsbestuur bij de kardinaal verontschuldigd, zelfs voordat ik het boek had gezien; ik deed het nogmaals zorgvuldiger in een tweede brief. De kardinaal antwoordde dat er nog niets aan koning Ferdinand verteld was.Ga naar voetnoot57. Maar ik houd hierover op en wil graag het volgende van u weten. Aangezien er zoveel mensen zijn die geen goed woord voor jullie overhebben, die jullie in boeken die ze publiceren afmaken, die openlijk jullie ondergang beramen, waarom maken jullie je zo druk als jullie door mijn werken ook maar lichtjes worden aangevallen? Tegenover mensen als Eck, Fabri, Clichtove, Pio en verschillende anderen houden jullie je mond. Alleen tegen mij laten jullie je tanden zien. Maar u, Bucer, maakt al te vaak op die snaar een fout,Ga naar voetnoot58. omdat u alles wat in het algemeen tegen de pseudo-evangelischen wordt gezegd, op uzelf betrekt of meent dat het op iedereen betrekking heeft; en als iemand een nogal vrijmoedige uitspraak ontvalt, is er meteen Vatiniaanse haat.Ga naar voetnoot59. Jullie willen graag dat de keizer verzoeningsgezind tegenover jullie is. Maar wat wilde degene die de zevenkoppige gedaante de wereld inzond?Ga naar voetnoot60. En die recente geschiedschrijver?Ga naar voetnoot61. Toen ik tegen sommigen van jullie groep zei dat ik bang was dat de keizer, als hij werd uitgedaagd, een paar steden een flinke afstraffing zou geven, werden mijn woorden met hoongelach begroet. Maar we hebben gezien wat Zürich overkwam,Ga naar voetnoot62. zonder dat de keizer ingreep. Over jullie stad hoor ik, zoals gezegd, geen specifieke klachten; maar elders haten ze andersdenkenden. Maar ze hebben het aan die gehate personen te danken dat de vorsten nog geen enkele stad hebben aangevallen. Over Bazel krijgen we hier dagelijks nieuwe klachten te horen. U probeert telkens met plechtige verklaringen en door te zweren jullie oprechtheid voor ons geloofwaardig te maken, maar dat moet met daden die bij het evangelie passen en boeken die de apostolische geest verraden. Of Luther dat doet mag hij | |
[pagina 203]
| |
zelf beoordelen. En toch antwoordt u namens allen: ‘Wij willen een keizer die verzoeningsgezind is, niet vertoornd.’ Ik heb het er maar niet over hoe gematigd sommige aanhangers van dat geloof zich in Augsburg gedroegen,Ga naar voetnoot63. en hoe eerbiedig ze over hem spreken. Welke vorst zou echter zo'n politieke situatie willen als we in sommige steden zien ontstaan? In zulke steden wordt mensen die de godsdienst die ze van hun ouders meekregen niet kunnen loslaten, de mis ontzegd, de eucharistie ontzegd (degenen van wie aangetoond is dat ze elders de eucharistie ontvingen, krijgen een boete), de katholieke preek ontzegd, de kerkelijke biecht ontzegd, kortom, voor hen gaat de kerk op slot. Ze wonen in hun eigen stad niet veel prettiger dan Joden te midden van christenen. Erger nog, ze worden onder dreigementen naar de communie gedreven waarvan ze gruwen (neem me niet kwalijk, ik vertel wat ik heb horen zeggen, maar vaak en door velen, en wel uit de directe omgeving). In zulke steden mogen degenen die de nieuwe dogma's goedkeuren of doen alsof ze die goedkeuren, daarentegen alles wat ze willen; men gehoorzaamt er niet aan de wetten en houdt zich niet aan publieke en persoonlijke overeenkomsten. (Ik geef één voorbeeld van vele: ze verzekeren dat er in het document waarin het verdrag tussen Bazel en de Zwitsers is vastgelegd,Ga naar voetnoot64. expliciet staat dat Bazel, als er vijandigheid tussen de Zwitserse kantons zou ontstaan, neutraal zou blijven en de rol van vredestichter zou vervullen; maar iedereen weet nu, hoe vermetel ze zich in de strijd hebben geworpen om veldheer Zwingli hulp te bieden.)Ga naar voetnoot65. In zulke steden worden priesters zo behandeld dat ze vrijwillig in ballingschap gaan, monniken worden er verdreven of belegerd, zoals ze over de kartuizers in Bazel vertellen. Men houdt zich er zelfs niet aan verklaringen en oorkonden die van zegels zijn voorzien. In zulke steden mag een burger die om godsdienstige redenen of uit angst is uitgeweken niet in zijn eigen huis als gast verblijven, maar wordt hij gedwongen naar een publieke herberg te gaan. Kloosters worden er tot voorraadschuren gemaakt en kerken verwaarloosd. De algemeen vormende vakken gaan er samen met de literatuur regelrecht te gronde. Ik zie dat geleerden naar de sekte worden gelokt, bij de sekte zie ik niemand die heeft leren lezen of erom geeft het te leren. Er worden leerstoelen gecreëerd, maar waar zijn de toehoorders? Kort geleden stuurde ik mijn dienaarGa naar voetnoot66. naar Bazel. Hij hoorde een preek in de hoofdkerk. Ik vroeg hoeveel toehoorders er waren. Drie mannen, zei hij, en tien vrouwen. En zelfs bij hen was geen enkele liefde voor waarachtige vroomheid te bespeuren. Meestal vatten de aanhangers van de sekte meteen een | |
[pagina 204]
| |
felle haat op tegen andersdenkenden, wat op een weinig evangelische gezindheid wijst. Ik herhaal wat ik al zei: ik ken niemand die door dit evangelie beter geworden is dan hij was, dat wil zeggen, die zich heeft voorgenomen minder naar de hoeren te gaan, feest te vieren en te dobbelen, die beter tegen een belediging kan, minder om wraak geeft, minder op geld let. Maar ik ken velen die slechter zijn geworden dan ze waren. Over mensen die ik niet ken oordeel ik niet. We horen alleen maar ‘het evangelie, het evangelie, het geloof, het geloof!’ Ik wil niets liever dan dat deze zaak, van welke aard dan ook, een gelukkig einde krijgt; maar voor zover ik met gissingen vooruit kan kijken en uit de voorboden de rest kan opmaken, zal de situatie op de grootst denkbare ramp voor het christendom uitlopen, en niet alleen wat het materiële, maar ook wat het geestelijke bezit betreft. Wat zal dit leven voorstellen als literatuur en wetenschappen zijn afgeschaft? En aangezien de godsdienstigheid nu al zo verslapt is, wat valt er anders dan heidendom te verwachten? Als het lot van de vroomheid in de afzonderlijke steden zal afhangen van de predikant en er niemand is die aan het hoofd van verschillende steden staat, moeten we vrezen dat we uiteindelijk zo veel sekten hebben als er steden zijn. Dat zou de betreurenswaardigste situatie zijn die denkbaar is. Als gevolg daarvan zijn ook de vorsten bezorgd voor hun positie; ze zijn bang dat hun uiteindelijk hetzelfde overkomt wat op verschillende plaatsen de bisschoppen en abten overkwam. De vijandigheid die jullie ondervinden wordt voor een niet gering deel veroorzaakt door schurken of dwazen die zich schuilhouden achter de aanduiding evangelisch. Aangezien de predikanten hen niet scherp durven terecht te wijzen, proberen ze hen te vriend te houden door met hen mee te praten of doen ze een oogje dicht alsof er niets aan de hand is. Zo ontstaat de situatie dat zelfs de predikanten niet vrij zijn, bang als ze zijn door het kerkvolk in de steek te worden gelaten. Maar ook al rolt de dobbelsteen zo gunstig mogelijk, het kan niet anders of er ontstaat een schisma. Tenzij jullie misschien denken dat de hele wereld zich bij jullie opvattingen zal aansluiten. Ik zie niet waar jullie de brutaliteit vandaan halen om dat te hopen, aangezien jullie het onderling zo oneens zijn. Geklaag over de opzet van de studie en over het gedrag van degenen die aan het roer van de kerk staan, is al oud, ook al is het misschien nog nooit zo gerechtvaardigd geweest als in deze tijd. Maar nooit zal het met de mensheid zo goed gaan dat er niet telkens over van alles geklaagd zal worden. Toch had men, als het kwaad draaglijk was, zorgvuldig moeten kijken dat het goede niet tegelijk met het verkeerde werd opgeheven. Er zijn er onder jullie die willen dat er niets overblijft, die het een na het ander zouden gaan veranderen, als ze in hun opzet waren geslaagd. Zo'n grote verandering zou | |
[pagina 205]
| |
onmogelijk zijn tenzij er sprake is van tirannie, of een algemeen concilie, of in elk geval eensgezindheid onder vorsten en bisschoppen. Kiezen voor tirannie als medicijn past niet bij mensen die het evangelie verkondigen. Het getuigt van vroomheid rampen die ergens anders vandaan op ons afgestuurd zijn om te zetten in winst voor de godsdienst. ‘Het was goed dat de tempel van Jeruzalem werd verwoest.’ Maar dat werd door de Romeinen gedaan,Ga naar voetnoot67. niet door christenen. Ook die methode van jullie zou trouwens wat meer succes hebben gehad, als de zaak in handen was geweest van personen met een achtergrond of levenswijze waar het volk niets op aan te merken had gehad. U zegt misschien: dat kunnen verzinsels zijn. Inderdaad, maar verzinsels verdampen snel. Zo werd in het begin van Luther gezegd dat hij een Jood als vader had en een Boheemse als moeder. Er werd beweerd dat hij een stevige drinker was, een schaamteloze hoerenloper, een bezetene en wat al niet meer. Maar dat alles verdween vanzelf. Toch verminderde zijn gezag met het afleggen van het monnikskleed en zijn huwelijk met een voormalige non,Ga naar voetnoot68. met wie hij volgens zeggen vele jaren daarvoor omgang had gehad. Ik ga nu niet in op de vraag of dat terecht is; ik heb het over het oordeel van de massa. Verder zou een geringe afkomst niemand tot schande mogen zijn; maar toch worden mensen door het volk meer op hun status dan op hun goede of slechte geestelijke eigenschappen beoordeeld. Er is momenteel binnen die gemeenschap een grote groep mensen die het priesterschap en het kloosterleven hebben opgegeven, die in strijd met de gangbare opvatting van de mensen zijn getrouwd, die het nadeel hebben van een geringe afkomst en die ten slotte niet alleen om hun eerdere, maar ook om hun huidige levenswijze aan gegronde of aannemelijke kritiek zijn blootgesteld. Ik denk dat u het nieuws over Wolfgang hebt gehoord.Ga naar voetnoot69. Christus schafte de mozaïsche wet op zo'n manier af, dat hij die ondertussen zelf in acht nam,Ga naar voetnoot70. om niet de indruk te wekken dat hij zijn eigen belang behartigde. Het had ook een punt van aandacht moeten zijn dat degenen die zich bij die sekte aansloten hun leven zo zouden inrichten, dat iedereen zou ervaren dat ze betere mensen waren geworden en geschikter voor iedere manier van leven. Men had niets van wat juist was aan het wankelen mogen brengen, maar wat de vroomheid niet ernstig belemmerde, zoals het gebruik van beelden en het aanroepen van heiligen, beter kunnen laten zoals het was. Evenzo had men bij de rest moeten corrigeren wat er aan bijgeloof was, en wel geleidelijk, en meer met overredingskracht dan met geweld. Nu is er een zodanige situatie ontstaan | |
[pagina 206]
| |
dat niets anders rest dan God te bidden dat hij dit slechte plan van de mensen een goede afloop geeft. Wat mij aangaat, ik zal door geen vrees of hoop ertoe gebracht worden iets op het gebied van de godsdienst te belijden waarvan ik niet overtuigd ben. Als ik ervan overtuigd was zou ik uit mezelf naar jullie kamp overgaan. Van degenen voor wie ik strijd krijg ik zoveel stank voor dank, dat ik niet alleen vanaf nu niets meer zal schrijven (mits jullie dat toelaten), maar dat ik er zelfs spijt van heb ook maar een woord te hebben geschreven. Hoe venijnig is Béda tegen me tekeergegaan, en dat meer dan eens, en Cousturier, en vervolgens Pio! Kort daarop verschenen de bijzonder domme aanmerkingen van de Sorbonne.Ga naar voetnoot71. Er volgde een boekjeGa naar voetnoot72. onder een verzonnen naam dat zo vol stond met krankzinnige beledigingen en schaamteloze leugens, dat geen OrestesGa naar voetnoot73. iets dwazers zou kunnen zeggen en geen schurk iets schurkachtigers. Aangezien het boekje evident een schotschrift is, wordt het door de theologen genegeerd, maar de naam van de baljuw van Parijs, die ze ‘lieutenant criminel’ noemen, is toegevoegd.Ga naar voetnoot74. Hij verontschuldigt zich tegenover mij, maar het klinkt niet oprecht. De stijl van de auteur ken ik zo goed als ik zijn gezicht ken. Zulke gezanten krijgen we tegenwoordig uit Rome.Ga naar voetnoot75. Ik draag u in het openbaar geen haat toe, tenzij u doorgaat passages die tegen de slechten gericht zijn ten onrechte op iedereen te betrekken. Ik verdenk u niet langer, in elk geval wat de Kronieken betreft. Ook al heb ik noch van uw integriteit noch van die van Capito zo'n hoge dunk dat ik mijn armzalige ziel aan jullie hoede zal toevertrouwen. Ik bid dat Christus jullie allen verstandige en heilzame besluiten wil ingeven, omdat ik merk dat jullie die nodig hebben. Ik heb mijn hele hart bij u uitgestort. Het is aan u zo vriendelijk te zijn mijn trouwhartigheid in goede zin op te vatten. Het ga u goed. 2 maart [1532] |
|