De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2607 Van Nicolaus Olahus
| |
[pagina 171]
| |
nen gehad kon hebben. Maar omdat ik hier niets onoverkomelijks kan ontdekken wat een mens zou kunnen afhouden van een eervol rustig leven, en niets wat een beroemd man niet zou toelachen, vind ik het niet logisch dat u langer wegblijft, vooral omdat u mijn zeer illustere koninginGa naar voetnoot3. aan uw kant hebt, een bewonderaarster van uw deugdzaamheid en geleerdheid, naar ik merk, en u absoluut welgezind. Blijkens uw brief hebben mijn openheid en directheid tegenover vrienden uw goedkeuring. Dit alles schrijf ik dan ook aan u met dezelfde openheid waarom u mij lijkt te prijzen, waarbij voor mij geldt dat ik altijd heb gewild dat mijn vrienden niet anders tegenover mij zijn dan ik tegenover hen ben. U schrijft dat u een nieuw huis in Freiburg hebt gekocht; dat u niettemin meer dan eens hebt overwogen naar uw eigen Brabant terug te keren; maar dat enkele vrienden van u hebben aangeraden zolang daar te blijven, tot het hier door bemoeienis van keizer Karel rustiger wordt. Het huis hoeft u niet van uw voornemen af te houden. Want dat zal, neem ik aan, zonder dat u er geld bij inschiet een koper vinden, zodra u het te koop zet. En ik heb niet de indruk dat zich hier zoveel onrust en moeilijkheden voordoen dat het u ervan zou kunnen weerhouden terug te keren. De keizer heeft in orde gemaakt wat hij moest en kon, en alle overige dingen aan de koningin overgedragen. Ik heb u ook eerder mijn hulp aangeboden; hoe gering die ook is, het staat u vrij daarvan gebruik te maken. Mits ik uw bedoelingen goed begrijp, hoef ik niet te twijfelen dat ik u, als u plannen hebt om terug te keren, daarbij van dienst en ter wille kan zijn. Want ook zonder uw aansporing heb ik, elders en hier, uw naam laten vallen bij degene bij wie dat nodig was. Ik heb niets nagelaten wat eervol en gunstig voor u kon zijn. Maar als er een keer gelegenheid zou zijn, zou ik dat liever in een gesprek dan nu in een brief aan u willen uitleggen. Daarom moet u, als u naar de raad van een liefhebbende vriend wilt luisteren, over een bezoek aan uw vaderland nadenken. Daar vindt u, behalve de liefde van het vaderland zelf, een vorst die u welgezind is en talloze vrienden, en ik heb de indruk dat hier niets zal ontbreken om rustig in vrede te kunnen leven en ongestoord te kunnen studeren. Of het moet zijn dat u misschien de franciscanen en dominicanen vreest. Er is niemand onder hen die, als de goden u welgezind zijn, met hun praatzucht schade kunnen toebrengen. U zult hun schaamteloosheid probleemloos de kop indrukken, dankzij allerlei omstandigheden hier die in uw voordeel zijn en bovendien door uw eigen aanwezigheid. Niet alleen ik, maar alle weldenkende mensen zijn blij dat u daar van de pest van Zwingli en Oecolampadius verlost bent. Werd de kerk der gelovigen maar eveneens van andere vervolgers bevrijd! Dat zou de rechtschapenen weerzin en moeite besparen. | |
[pagina 172]
| |
Het ga u goed; laat het me weten als u een plan hebt, of liever, laat me weten rond welke tijd ik uw komst hier kan verwachten. U moet mij mijn directe en openhartige schrijfstijl, mocht u daarvan geschrokken zijn, vergeven. Ik ben die namelijk tegenover oprechte vrienden gewend. Het ga u goed; wees me genegen en schrijf terug. Brussel, 12 februari 1532 |
|