2603 Aan Johann (II) Paumgartner
Freiburg, 8 februari 1532
Erasmus van Rotterdam groet Johann Paumgartner
Zo'n twee jaar geleden liet Ulrich Zasius - iemand die respect verdient om zijn talloze grote kwaliteiten, maar nergens meer geliefd om is dan om zijn ontzettend aardige houding tegenover vrienden - iets proeven van Paumgartners wijn, die de grootste connaisseur tevreden zou kunnen stellen.Ga naar voetnoot1. Maar hij gaf mij pas geleden een heel wat royaler voorproefje van Paumgartners karakter, dat mij nog veel beter smaakte. Want hij schreef in zijn brief aan mij zulke dingen, zeer geachte heer, dat hij me niet alleen volledig meesleepte in zijn genegenheid voor u, maar me ook het idee gaf dat ik u zeer verplicht ben, en hem nog weer meer verplicht ben, hoewel ik hem eerder al in de hoogste mate verplicht was. Wie zou immers iemand niet liefhebben die geboren is voor het welzijn van de staat, en bij wie schitterende gaven van de geest opwegen tegen zijn rijkdom en status, ja, daar niet alleen tegen opwegen, maar die ver overtreffen? Zasius heb ik met recht zoveel jaar liefgehad, dat ik zonder meer alles als gemeenschappelijk bezit van hem en mij beschouw, volgens de regel van Pythagoras.Ga naar voetnoot2. Aangezien uw goedheid jegens hem zo overvloedig was, zult u begrijpen dat Erasmus u om evenveel redenen verplicht is als u Zasius aan zich verplicht hebt. Maar als u mij volgens die regel tot uw schuldenaren rekent, moet u mij wel volgens dezelfde regel tot uw vrienden rekenen. Want als vriendschap het recht heeft om al het overige tot gemeenschappelijk bezit van vrienden te maken, past het nog veel meer dat zij ook de vrienden zelf met elkaar delen, omdat er geen kostbaarder bezit is dan dat. Verder heeft Zasius de talloze diensten die hij mij heeft bewezen nog weer flink vermeerderd, nu hij zijn onbeduidende oude vriend laat delen in deze vriendschap.
Maar een andere keer hier uitgebreider over. Het lukte nauwelijks dit te