De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2604 Aan Viglius van Aytta
| |
[pagina 166]
| |
al überhaupt zijn die dat eisen. Maar een of andere kwade genius probeert deze pest op de wetenschap over te brengen, zoals hij al eerder bij de godsdienst heeft gedaan. Herman uit Friesland leek mij altijd de plezierige vlotheid van Cicero na te streven, iets wat jij volgens mij ook deed en doet; want deze laatste brief van je ademde iets Tulliaans, weliswaar niet extreem, maar toch meer dan anders. Maar je moet in de gaten houden dat je niet, door heel erg te proberen een ciceroniaan te zijn, jezelf weinig aantrekkelijk maakt voor de oren van de rechtsgeleerden en bartolisten.Ga naar voetnoot3. Maar zonder dollen, mijn beste Viglius, ik zou ervoor willen pleiten dat je niet de strijd aangaat met die mensen, of dat de woordenwisseling niet met kwade gezichten eindigt. Als ze van mij de schittering van een Tulliaanse stijl eisen, is dat dubbel onbillijk; ten eerste omdat ze dat van een Hollander en ten tweede van een theoloog eisen. Overigens behoor ik tot die categorie mensen die de welsprekendheid van M. Tullius eerder goddelijk dan menselijk vindt, laat staan dat ik zijn manier van uitdrukken afkeur. Wij gaan hier helemaal op in geruzie. Er verschenen aanmerkingen van de Sorbonne,Ga naar voetnoot4. waarvan de theologen volgens mij zelf al spijt hebben. Daar heb ik op geantwoord,Ga naar voetnoot5. maar op voortdurend gematigde toon. Met dezelfde olie,Ga naar voetnoot6. zoals dat heet, antwoordde ik op de nonsens van Clichtove van een tijd terug.Ga naar voetnoot7. De keizer wordt in Regensburg verwacht voor de opening van de rijksdag,Ga naar voetnoot8. maar hij gedraagt zich op een ongelofelijke manier als een Callipides,Ga naar voetnoot9. en dat volgens gewoonte. Ik heb al heel wat dagen last van hoestbuien, een kwaal die hier nu erg heerst. Het verbaast me dat je Bembo niet in je brief noemt, die daar (naar ik hoor) optreedt als beschermheer van iedereen die met talent gezegend is; jij behoort immers nu voor hem een bekend en dierbaar persoon te zijn, tenzij ik óf jou óf hem niet goed ken. Het ga je goed. Freiburg, 8 februari, het jaar 1532 na de geboorte van Christus Je vriend Erasmus van Rotterdam Aan de zeer geleerde jongeman Viglius Zuichemus uit Friesland. Padua |
|