De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2566 Van Maarten Lips
| |
[pagina 95]
| |
lie: geen enkele steen zal op de andere blijven’ enz.Ga naar voetnoot3. Maar als hij op de berg zit, houdt hij een lange rede over de laatste tijden; tenzij je misschien één zinnetje op de verwoesting van de stad Jeruzalem betrekt, namelijk: ‘Wanneer jullie de gruwel van de verwoesting zien’.Ga naar voetnoot4. Maar zelfs al zou ik niet betwisten dat Marcus schreef dat dit door Jezus op de berg werd gezegd, toch zal ik niet meteen ook toegeven dat hij schreef dat Jezus daar over de verwoesting van Jeruzalem huilde. De verwoesting van Jeruzalem wordt beschreven in Matteüs 21 en Lucas 19.Ga naar voetnoot5. Maar in Marcus 13 en Matteüs 24 wordt eerder het instorten van de tempel voorspeld. Jij maakt blijkbaar geen onderscheid tussen de verwoesting van de stad en het afbreken van de tempel; terwijl de val van die stad en het afbreken van de tempel elk afzonderlijk op verschillende plaatsen worden beschreven. Bij de ondergang van de stad Jeruzalem plengt Jezus bittere tranen; er staat niet dat hij gehuild heeft toen hij het instorten van de tempel voorspelde. Geen enkele uitspraak is zo onvoorzichtig dat er geen enkele uitvlucht mogelijk is en ik weet wel wat je ertegenin zou brengen, maar ik zou liever willen dat je zo schrijft dat dergelijke uitvluchten niet nodig zijn. Dat zou je, als ik het wel heb, hier kunnen doen door te schrijven dat Jezus op de berg huilde over het afbreken van de tempel, want zo staat het met zoveel woorden in het evangelie, terwijl daar niet expliciet melding van de stad wordt gemaakt. Dat is waar het om gaat. Ik pleit er alleen maar voor dat je, indien mogelijk, bij het schrijven behoedzaamheid betracht. Je kunt van mij niet zeggen dat ik een halsstarrig of twistziek persoon ben. Ik noteer alleen maar wat ik tegenkom. Als je er geen vrede mee hebt, als je het er niet mee eens bent, vind ik dat niet erg en ga ik er ook niet koppig of op een beledigende toon tegenin. Ik zou trouwens werkelijk niet meer weten wat ik je heb geschreven over Jezus, zittend op de berg, of over Judas de zoon van Jakobus, of over Jakobus de Rechtvaardige, of over het uitpluizen van de geslachtsregisters. Ik bewaar voor mezelf geen kopieën van wat ik noteerde. Erasmus: ‘WingheGa naar voetnoot6. blijft dezelfde. Hij haat Erasmus niet’ enz. Aangezien je zijn naam liet vallen, zal ik vertellen wat er tussen ons besproken is toen ik in oktober in Leuven was. We hadden het over het oordeel van de Parijse faculteit,Ga naar voetnoot7. door tegenstanders de veroordeling van Erasmus genoemd. Toen ik dus zei dat ik nu genoeg had van weerleggingen en liever zou willen dat | |
[pagina 96]
| |
jullie eens en voor altijd vriendschap zouden sluiten, antwoordde Winghe: ‘Dat zal niet gebeuren zolang Erasmus niet toegeeft’, waarmee hij wilde aangeven dat je onverzettelijk bent en voor niemand wilt wijken. Ik zei tegen hem: ‘Op welke punten zou hij volgens jullie moeten toegeven? Jullie ondergraven het goede tegelijk met het slechte’. ‘Wel!’ zei Winghe, ‘Dat zijn jouw woorden!’, waarmee hij aangaf dat alles wat de Parijzenaars bekritiseerden veroordeeld moet worden. Ik vond ook een brief in zijn cel waarin hij uiteenzet waarom ik en ook andere sympathisanten van je niet met de juiste houding je werken bestuderen, terwijl de manier waarop hij en de zijnen dat doen zeer adequaat is. Als wij je boeken ter hand nemen, zijn we door liefde volslagen blind en maken we geen onderscheid; of als we ons geweten volgen en uit liefde voor de waarheid kritisch zijn, is ons oordeel welwillend en niet precies of streng. Winghe zet in die brief echter uiteen dat je boeken kritisch gelezen moeten worden, en wel op een strenge manier kritisch. Ikzelf was op zo'n manier kritisch dat ik je boos heb gemaakt; toch was mijn kritiek niet streng, zoals Whinge voorschrijft, maar eerder onbeholpen, dwaas en kinderlijk, omdat ik talloze kleinigheden bijeenschraapte die weerzin bij je opwekten. Erasmus: ‘WillemGa naar voetnoot8. lijkt eerlijker, maar zolang ik door iedereen word veroordeeld, ben ik voor velen een kwelling’ enz. Als je denkt dat die brief van Willem was, vergis je je. Hij trof hem bij iemand van onze orde aan en zond hem mij ter lezing, niet om naar jou te sturen. Maar ik durf soms meer dan Willem zou willen. Erasmus: ‘Hoe vaak krijg ik niet hetzelfde verhaal over de Nalezingen van Augustinus te horen’ enz.Ga naar voetnoot9. Ik mag sterven als je hier niet precies zegt zoals het is; ik maak het dagelijks mee. Dit is het stokpaardje en de wens van iedereen die een middenpositie inneemt tussen Zoïlussen en vrienden. Zelfs onder hen van wie gedacht werd dat ze je intiemste vrienden waren, zijn er die precies dat graag willen, waarbij ze opmerken dat er veel passages zijn waarvan ze zouden wensen dat je ze niet, of in elk geval anders geschreven had. Omdat dit niet mogelijk is, menen ze dat het enige wat overblijft een nalezing is waarmee je, zoals je terecht zegt, naar hun idee je woorden terugneemt. Erasmus: ‘En dan, naar wiens kritiek moet ik me volgens hen richten als ik mijn werken verbeter?’ enz. Het merendeel van je tegenstanders zal antwoorden: die van de Parijzenaars of van de prins van Carpi,Ga naar voetnoot10. die je hebben aangevallen. Ik zei: het merendeel, want op dit punt zijn je tegenstanders het ook zelf niet met elkaar eens. | |
[pagina 97]
| |
Erasmus: ‘Een zekere franciscaan, Medardus’Ga naar voetnoot11. enz. Naar aanleiding van die Merdardus zijn de Gesprekken, die ik misschien wel onzalig moet noemen, opnieuw vermeerderd. Ik was niet van de uitbreiding van de Gesprekken op de hoogte, maar Rutgerus Rescius liet me de laatste editie zien, en ook het gedicht van Resende.Ga naar voetnoot12. Er zijn drie boeken waarom we vooral een slechte naam hebben: de Zotheid, Het eten van vlees en de Gesprekken. Anderen voegen daar De biecht aan toe, maar ik heb daar al een hele tijd niets over gehoord, en daarom laat ik dat weg. Erasmus: ‘Johann Eck’ enz. ‘stortte zoveel gif uit’ enz. Ik heb me er vaak over verbaasd, dat je zo mild over Eck oordeelde; ik heb altijd verdenking tegen hem gekoesterd, maar toen ik zag dat jij hem goed gezind was, verwierp ik mijn verdenking als iets wat strijdig is met christelijke naastenliefde. Nu lees ik tot mijn verdriet wat je toevoegt: ‘hij schreef een boek over ketterijen’ enz.Ga naar voetnoot13. Veel mensen beschuldigen je ervan dat je te meegaand bent als het om vriendschap gaat, alsof je weinig onderscheid maakt tussen een echte en een geveinsde vriend. Maar ik kan je die meegaandheid niet verwijten, want als je die eigenschap niet bezat, zou je Lips nooit onder je vrienden hebben gerekend. Erasmus: ‘Als de paus niets verordent behalve wat bij Christus past, zullen we onder deze keizer gelukkig zijn’ enz. Ik ben bang dat dit nooit zal gebeuren. Was het maar zo dat de paus meer geleid werd door de geest van Christus dan die van het vlees of de wereld! Erasmus: ‘Ik weet wat de monniken doen om te zorgen dat mijn werken veroordeeld worden’ enz. Zijzelf zullen dat ontkennen en met Winghe zeggen dat ze geen haat jegens Erasmus koesteren, maar dat het slechts hun wens en doel is dat je wat met kwade bedoeling was geschreven terugneemt. Met kwade bedoeling geschreven is echter volgens hen alles wat tegen hun gewoonten, bepalingen en ceremoniën indruist, zelfs als het niet strijdig | |
[pagina 98]
| |
met het evangelie is; want ze beschouwen die dingen als toevoegingen bij het evangelie, volgens de woorden: ‘Als u meer kosten moet maken, zal ik u die op mijn terugreis vergoeden.’Ga naar voetnoot14. Erasmus: ‘Ik vraag me af waarom hij (namelijk Berselius)Ga naar voetnoot15. boos op je is’ enz. Hij wilde zich bijzonder geliefd bij je maken en opnieuw vriendschap met Erasmus aanknopen; hij meende dat hij hier de perfecte gelegenheid had gevonden. Hij was er bovendien van overtuigd dat ik een niet te versmaden beloning van Froben had ontvangen. Maar na mijn terugkeer uit Leuven ging ik op weg naar Luik en bracht ik de man een bezoek. Hij zei dat hij niet boos op mij was geweest, maar gaf toe het te betreuren dat een ander voor de vele moeite die hij in het kopiëren en verbeteren van deze werkjes had gestoken, de eer, dank en beloning had gekregen. Hij vroeg of ik je wilde laten weten dat er bij hem het een en ander ligt waar jij veel aan zou hebben; hij vroeg daarom of je, als je een keer een dienaar deze kant op stuurt, wilde zorgen dat hij langs Luik zou gaan. Hij liet mij Victorinus over de retorica van Cicero zien, in een oud soort schrift: maar ik weet niet of die eerder is uitgegeven.Ga naar voetnoot16. Hij heeft ook een zekere Alcuinus die in sierlijke verzen de heilige boeken beschrijft vanaf Genesis.Ga naar voetnoot17. Over de rest, zegt hij, zal hij het met je dienaar hebben, zodra die komt. Hij ontmoette de legaat Campeggi, die zeer op je hand was, naar hij merkte. Hij zou willen dat zijn vorst, de bisschop van Luik,Ga naar voetnoot18. zo'n karakter had. Die man durft Paschasius in zijn gezicht te zeggen dat Erasmus de brandfakkel en broedplaats van het hele Lutheranisme is. Maar misschien bedoelt de bisschop dat wel ironisch. Erasmus: ‘Ik heb Augustinus' vijftigtallenGa naar voetnoot19. niet doorgenomen. Ik had het uitbesteed aan een semigeleerd iemand’ enz. Ik had dat zelf al voldoende geconcludeerd en leg me neer bij je verontschuldiging, maar Erasmusplagers lachen om dergelijke verontschuldigingen. Erasmus: ‘Als je dat wilt, zal ik je sturen wat je bij Augustinus had genoteerd’ enz. Ik sla dat niet af. Integendeel, als je stuurt wat ik zowel in Augustinus als in de InterpellationesGa naar voetnoot20. heb verbeterd, zal ik bij leven en welzijn zor- | |
[pagina 99]
| |
gen dat het volkomen duidelijk is hoeveel aanvullingen op Augustinus er dankzij Erasmus in deze laatste uitgave te vinden zijn. En wat nog steeds corrupt is zullen we door ons toedoen, voor zover we dat kunnen, laten herstellen, mits we een drukker vinden die hiertoe genegen is. Maar zoals ik in de tweede brief aangaf, die je wellicht niet hebt ontvangen, bevalt mij het voorwoord bij die boekjes van AmbrosiusGa naar voetnoot21. volstrekt niet. Want in je voorwoordGa naar voetnoot22. doe je alsof het ene boekje over David gaat en het andere over Job, hoewel ze in werkelijkheid allebei volledig over David handelen. Je zegt ook dat die boekjes niet van Ambrosius zijn. Daar is Winghe ontstemd over; hij heeft die kwestie per brief met onze Willem besproken. Ik zou willen dat je dit alleen van de Apologia had gezegd. Want als ik het wel heb kan men niet aan de hand van Ambrosius aantonen dat hij twee keer een Apologia over David heeft geschreven; het lijkt logischer dat hij er slechts één geschreven heeft. Bij het boekje Interpellatio ligt het anders. Het staat vast dat Ambrosius er vier heeft uitgegeven. Het is algemeen bekend dat er slechts drie in de drukken te vinden zijn. Het boekje dat ik aan het licht heb gebracht komt voor in drie of vier oude handschriften, die we zelf onder ogen hebben gehad. Niemand heeft ergens een ander boek Interpellatio gezien, en de stijl botst geenszins met die van Ambrosius. Daarom zou ik graag zien dat je dat oordeel wat verzacht, zodat we nu over de volledige boeken Interpellationes beschikken, die tot nu toe incompleet waren. Over de Apologia verschil ik zoals gezegd niet met je van mening. Als je dus bereid zou zijn die voorrede een beetje aan te passen en de fout te verbeteren die ik hiervoor aangaf, zouden alle boeken Interpellationes, waarin, zoals je weet, het een en ander door mij is hersteld, samen met deze onechte, maar geleerde Apologia gedrukt kunnen worden. Erasmus: ‘Wat Willem van Haarlem doet’ enz.Ga naar voetnoot23. Ik sprak met de man. Hij rechtvaardigt zich op allerlei manieren en vraagt om vergeving als hij door zwakheid in enig opzicht gezondigd heeft; hij belooft dat hij zich voortaan niet meer aan iets dergelijks schuldig zal maken. Hij zei verder dat er enkele leerlingen waren, hoerenlopers, drinkers, weggelopen van school, die op weg naar de stad bij jou langs gingen en hem bij jou aanklaagden, waarbij ze | |
[pagina 100]
| |
meer en slechtere dingen vertelden dan hijzelf gezegd had. De man was erg bang dat hij tegenover iedereen belachelijk gemaakt zou worden, samen met die hiëronymietGa naar voetnoot24. Christianus, die vaak de prediker wordt genoemd - diens uitermate dwaze aanmerkingen, overgeschreven door onze Willem,Ga naar voetnoot25. heb ik aan jou gestuurd. Als je dat zou doen, zei hij, zal hij de algemene risee zijn van alle leerlingen. Daarvoor is hij des te meer bang, omdat hij weet dat hij weinig geliefd, ja, bij velen gehaat is. Erasmus: ‘Toch hoorde ik over een verbod, dat er in die schoolGa naar voetnoot26. niet’ enz. ‘en wel door toedoen van Theodoricus Hezius, aan wie ik schreef’ enz. Omdat anderen mij niets met zekerheid konden vertellen, ging ik naar Hezius zelf. Ik zei dat ik een brief van Erasmus had gekregen, waarin hij vertelde dat hij Hezius had geschreven; op eigen initiatief voegde ik eraan toe dat je twijfelde of die brief wel aan hem was overhandigd, omdat je geen enkel antwoord had ontvangen. ‘De brief van Erasmus is aan mij overhandigd’, zei Hezius, ‘maar tot nu toe heb ik niet geantwoord, uit angst dat ik wellicht Erasmus' gevoelens zou kwetsen’. ‘Hoe zou je hem kunnen kwetsen’ zei ik ‘als je beleefd antwoordt zonder hem te beledigen?’ ‘God verhoede dat mijn antwoord beledigend zou zijn. Integendeel,’ zei hij, ‘als ik aan hem zal schrijven, zal ik aan hem schrijven als aan een vader’. ‘Als je dat doet’, zei ik, ‘zal er geen reden zijn waarom Erasmus boos op je wordt’. Het leek alsof hij hiermee wilde laten doorschemeren dat hij het op sommige punten niet met je eens was en vreesde dat je je gekwetst zou voelen als hij dat liet blijken. Erasmus: ‘Ik gaf een zekere theoloog het boek van EustachiusGa naar voetnoot27. te lezen’ enz. Eustachius verwerft enige roem onder de Leuvense theologen; ze zeggen immers dat er meer geleerdheid in het voorwoord bij het boekje zit dan in het boekje zelf! Veel mensen moesten lachen om het verhaal over de priester die een pak slaag kreeg. Erasmus: ‘Ik bevind me in Duitsland, waar ik allang genoeg van heb’ enz. Stop er alsjeblieft mee dit soort dingen te schrijven. Hoe groot je afkeer van Duitsland is, bewijst het huis dat je na aanschaf niet zonder ergernis en kosten hebt laten repareren en verbouwen.Ga naar voetnoot28. Dat liet Maarten Davidts me weten. Erasmus: ‘Deze brief is een hele tijd bij mij blijven liggen’ enz. Dat is even- | |
[pagina 101]
| |
wel geen reden waarom ik mezelf onder de allerongelukkigsten zou rekenen, omdat hij uiteindelijk dan toch bij mij is aangekomen. Hopelijk komt ook deze van mij bij jou aan. Erasmus: ‘We merken dat de positie van de sekten van dag tot dag sterker wordt. Wat de vorsten van plan zijn, weet ik niet’ enz. Ik heb ook geen idee wat de vorsten van plan zijn. De keizer lijkt hier nauwelijks iets anders te doen dan de schatkist te vullen. Ik hoor dat Ferdinand nu redelijk welwillend tegenover de aanhangers van Luther staat. Volgens de minderbroeders zal de paus eerder het pontificaat opgeven dan toestaan dat er een synode komt. Sommigen beweren dat Aleandro hierheen zal komen, met de hoogste bevoegdheid om tegen de aanhangers van Luther op te treden. Ik heb bij RutgerusGa naar voetnoot29. gegeten, die omwille van mij Clenardus en enkele theologen had uitgenodigd. Ik heb afscheid genomen van Clenardus, die binnenkort naar Spanje zou vertrekken. Bij die gelegenheid kwam het oordeel van de Parijzenaars ter sprake.Ga naar voetnoot30. Iemand beweerde dat er veel onbelangrijke dingen door hen bekritiseerd zijn, maar dat er tegelijkertijd veel was wat geenszins gebagatelliseerd mocht worden. Lieve help! Hoe werd er door sommigen gespuwd op de Gesprekken: ‘Het staat vol schunnigheden.Ga naar voetnoot31. Het vergiftigt niet alleen de jeugd, maar ook volwassenen en afgeleefde oudjes.’ Met dit soort lovende woorden vereerden die Zoïlussen de Gesprekken. Ik denk dat ze die vooral uit het oordeel van de Parijzenaars halen. ConradusGa naar voetnoot32. zei tijdens het gesprek dat de bisschop van Brixen (geloof ik),Ga naar voetnoot33. een onwettige zoon van wijlen Maximiliaan, had verteld dat een antwoord van Erasmus aan de Parijzenaars ter perse was.Ga naar voetnoot34. Anderen vinden dat een antwoord overbodig is, en dat in beroep gaan het enige is wat overblijft, maar Berselius is het daar niet mee eens. Ik heb gemerkt dat je vrienden hebt die verstandiger en moediger zijn dan ik. Ze durven namelijk dat oordeel met auteurs en al uit te fluiten, maar ik, misschien vreesachtiger dan nodig is, ga stilletjes met gebogen hoofd voort, wegens Winghe en mensen als hij, die al triomferen. Ik was van plan wat aantekeningen te sturen, maar omdat de Parijzenaars als het ware mijn plaats hebben ingenomen, wil ik iemand die beladen is niet iets te dragen geven en een gekwelde leed bezorgen. Ik heb evenwel afgemaakt waar ik bij de Parafrasen aan begonnen was. Voor het geval je het niet wilt geloven, zie hier een paar dingen. | |
[pagina 102]
| |
Hoofdstuk 11Blad g7 verso, regel 5. Erasmus: ‘Zien met de ogen van het geloof’ enz.Ga naar voetnoot35. Hier zinspeel je op de naam Israël, alsof daaronder ‘de man die God ziet’ wordt verstaan, terwijl de meesten dat ontkennen. | |
Hoofdstuk 12Blad h2 recto, voorlaatste en laatste regel. Erasmus: ‘Het geloof, waar God uitsluitend op let, niet op de overige verdiensten’ enz.Ga naar voetnoot36. Het zal je niet verbazen dat ik dat zelf als een vrome uitspraak opvat, omdat je weet dat ik geneigd ben het geloof te verheerlijken. Maar de Béda's en overige tegenstanders van Luther zullen het als een blasfemie beschouwen. Volgens hen let God niet alleen op het geloof, maar ook op de overige verdiensten. Blad h5 recto, regel 8. Erasmus: ‘Zo... eveneens de wettige gerechtigheid’ enz.Ga naar voetnoot37. Jij betrekt dit op de wetten van de heidenen, maar zo zullen anderen het niet opvatten. Het zou anders zijn, als je zou zeggen ‘de gerechtigheid van de wetten’ enz. Bij de meesten vallen deze passages uit de brief aan de kardinaal van LuikGa naar voetnoot38. in verkeerde aarde: Blad k8 recto, regel 10. Erasmus: ‘die Essenen’ enz. ‘worden genoemd’.Ga naar voetnoot39. JosephusGa naar voetnoot40. is zeer lovend over hen en de meesten achten hen en hun instellingen zeer hoog, maar jij rekent hen kennelijk onder de ketters. Blad k8 verso, regel 5, 6 enz. Erasmus: ‘of ze deel hebben aan de glorie van de onsterfelijkheid, of de zielen van de goddelozen op dit moment worden gefolterd, of ze baat hebben bij’ enz., ‘of ze door een aflaat van de paus’ enz.Ga naar voetnoot41. Wat? Is het dan toegestaan te twijfelen of vrome zielen op dit moment deel hebben aan de glorie, of goddeloze zielen nu worden gefolterd? Het is dus evident een goddeloze vraag hoe die goddelozen baat hebben bij onze gebeden, mits het waar is wat volkomen aanvaard is, dat iemand die voor een veroordeelde bidt, zondigt, omdat de hel geen verlossing kent. Als er uit de hel geen weg terug is, is het evident een volkomen dwaze uitspraak dat aflaten van de paus direct de zielen van de goddelozen kunnen bevrijden. Als deze vragen gesteld worden met betrekking tot zielen die in het vagevuur verblij- | |
[pagina 103]
| |
ven, zou ik niet verbaasd zijn, maar nu zeg je met zoveel woorden: de zielen van de goddelozen. Welke zielen van goddelozen zijn er, behalve de zielen van mensen aan wier redding we wanhopen omdat die zielen onherroepelijk in de onderwereld veroordeeld zijn? Aan de eminente leraar in de theologie Erasmus van Rotterdam |
|