De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750

2564 Van Bonifacius Amerbach
[Bazel, ca. begin november 1531]

Ik kreeg gisteren tegen de avond uit Parijs, van iemand die een groot bewonderaar van je is,^1. een redevoering van een zekere Scaliger^2. die, zo blijkt uit wat ik ervan proefde, de Gemonische trappen^3. verdient. Ik stuur je het boekje zodat je, voor het geval je het nog niet had, die flauwekul kunt lezen, als je tijd hebt. Als je het al had, stuur het terug naar mij, zodat ik met de lectuur daarvan goede uren slecht kan besteden.^4. Ik zal het bij me houden en aan niemand laten zien. Maar laat je, mijn beste Erasmus, vooral niet door dergelijk geneuzel van de wijs brengen. De achting voor je naam heeft bij de aanzienlijken in alle landen te diep wortel geschoten om door iemands kwaadsprekerij beschadigd, laat staan losgetrokken te kunnen worden. Je kwaliteiten zijn zo groot gebleken dat kwaadsprekerij er geen enkele zeggenschap over heeft. Houd in gedachten wat over de meeste weldenkende en eerbiedwaardige mannen wordt gezegd, en dat Hieronymus zijn Rufinus had en het zelfs de Heiland, het volmaakste wat de wereld ooit zag, niet aan zijn farizeeën heeft ontbroken. Is het dan een wonder dat ook jij op jouw beurt slachtoffer wordt? Jaloezie zoekt de hoogten op^5. en afgunst is, zoals de dichter zegt, beter dan medelijden!^6.

1. Johann Sphyractes.

2. Julius Caesar Scaliger, Oratio pro M. Tullio Cicerone contra Des. Erasmum Roterodamum (Parijs, 1531). Erasmus veronderstelde dat de naam een pseudoniem was en het werk uit de koker van Girolamo Aleandro kwam. François Rabelais verschafte in brief 2743 opheldering over de identiteit van de schrijver.

3. Trap (scalae in het Latijn) in Rome waar de lichamen van terechtgestelde misdadigers tentoongesteld werden om uiteindelijk in de Tiber te worden gegooid.

4. Martialis, Epigrammen 1, 113, 3.

5. Vgl. Ovidius, Remedia amoris 369.

6. Pindarus, Pythische oden 1, 85.

[p. 92]

Dat ik nog steeds niet ben gekomen, heeft als reden dat je in je brief de mogelijkheid bood hier langer te blijven (je schreef immers dat het niet nodig was te haasten),^7. en verder dat Enyo nog steeds de krijgstrompet bij de Zwitsers blaast.^8. Onze stadgenoten die gestuurd waren, zijn weer terug. Hoe dit zal aflopen is onduidelijk. Ook al zou ik op dit moment niet graag hier weggaan, om redenen waarover ik je kort geleden schreef, toch zal ik, als je me dringend nodig hebt, er meteen zijn. Het ga je goed.

7. Zie brieven 2556 en 2561.

8. Zie brief 2525, noot 3.