De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750

[p. 73]

2552 Aan Erasmus Schets
[Freiburg, september-oktober 1531]

Een hartelijke groet. Niemand heeft me tot nu toe die lekkernijen die de Portugees had gestuurd gebracht.^1. Schrijf alsjeblieft hoe de koopman heet aan wie je ze hebt toevertrouwd, zodat we er achteraan kunnen gaan. Alles heeft de neiging in Straatsburg te blijven steken.

Ik zou graag willen weten hoe het gegaan is met de brieven die voor Engeland bestemd waren.^2. Ik had namelijk opdracht gegeven dat er heel veel tegelijk aan jou werden gegeven; ik zou niet graag willen dat die gaan rondzwerven.

Ik vind het erg fijn dat je me uitleg gaf over nobels die als rekenmunt gelden en nobels in klinkende munt.^3. Ik merk dat je aan Bebel helemaal niets hebt. Van de 99 kronen waren er ongeveer 40 niet in orde wat betreft het gewicht, het muntstempel of zelfs ook nog het materiaal.

Goclenius, nu kanunnik,^4. bevindt zich daar bij jou. Hij zal je kunnen zeggen welke munten Haio Cammingha heeft gegeven,^5. zodat ik weet wat er aan het bedrag ontbreekt. Want hier zijn drie kronen vier gouden florijnen in goud waard. Het ga je goed, allerdierbaarste Schets, en vul met succes de spons.^6.

Pieter Gillis heeft nu tenminste betaald, denk ik. Hij is echter, zoals een papier met zijn handtekening bewijst, 117 florijnen verschuldigd. Als er weer verlies is door muntgeld, laat het voor zijn rekening zijn, want hij inde mijn geld zonder dat hij daartoe opdracht had en hield het tegen mijn zin vast.

Er is een Parijs Besluit verschenen, afgedwongen door Béda.^7. Wees op je hoede en zorg dat daar niets verdwijnt doordat geld in kas wordt gehouden.^8. Harpijen heb je overal. Het ga je goed, samen met je familie.

Aan de heer Erasmus Schets. Antwerpen

1. Zie het postscriptum bij brief 2530.

2. Zie het begin van brief 2558.

3. Zie brief 2527.

4. Zie brief 2573, noot 10.

5. Om zijn schuld af te betalen.

6. Beeld gebruikt in de correspondentie met Schets voor het innen van geld.

7. Determinatio facultatis theologiae in schola Parisiensi super quam plurimis assertionibus D. Erasmi Roterodami (Parijs, 1531). Hierin werd een groot aantal beweringen ontleend aan het werk van Erasmus veroordeeld.

8. Zie het slot van de vorige alinea.