2545 Van Stanisław Aichler
Bazel, 19 september 1531
Een groet. Dat ik u niet onlangs tegelijk met mijn leraarGa naar voetnoot1. iets schreef, zeer geleerde heer, kwam deels door mijn schroom, deels door de armzaligheid van mijn talent: het een waarschuwde me, het ander ontraadde me het volledig. Ik was namelijk bang dat mijn waagstuk als misstap opgevat zou worden. Want ik ben een nog onervaren vereerder van de muzen, die amper voor het eerst met hen kennis heeft gemaakt, die zelfs niet in Aesopus heeft gebladerd.Ga naar voetnoot2. Zou ik dan de geleerdste man van allen die de zon ooit heeft gezien, die bovendien druk bezig is met zoveel nauwgezet werk, met deze beuzelingen van mij durven storen? Overigens had de schroom gewillig toegestemd, als het talent niet in uitdrukkingskracht was tekortgeschoten, waaraan alle stilistische bevalligheid ontbreekt.
Maar mijn genegenheid voor u heeft dit alles uiteindelijk verjaagd en mij ertoe gebracht Uwe Excellentie nu zonder enige schroom te schrijven. Daarom, als uw zeer geleerde smaak aan dit onbesuisde waagstuk van mij aanstoot neemt, smeek ik u bij de muzen het toe te schrijven aan mijn genegenheid voor u, in wiens genegenheid en gunst ik mij nadrukkelijk aanbeveel.
Het ga u goed tot op de leeftijd van NestorGa naar voetnoot3.
Bazel, 19 september, in het jaar van de Heer 1531
Stanisław Aichler, Uwe Excellentie zeer toegedaan
Aan de zeer geleerde heer Erasmus van Rotterdam