De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2539 Van Anselmus Ephorinus
| |
[pagina 62]
| |
toon iedereen met zijn uitgelezen geleerdheid en goddelijk oordeelsvermogen overtreft en geliefd is bij muzen, gratiën, Apollo zelf, en wat het belangrijkste is, bij Christus; van iemand die niet alleen alle studerenden bereidwillig toestaat met hem om te gaan, maar ook in staat is mensen te dulden die volkomen onbekend zijn met beschaafde omgangsvormen en hun onbeperkte gastvrijheid aan te bieden. Als ik zal zeggen dat ik en de mijnen niet geleerder en met meer vroomheid toegerust bij u vandaan zijn gegaan, is dat een flagrante leugen. Waar u het voor het zeggen hebt, krijgen sloomheid, kwalijk nietsdoen of goddeloosheid geen kans, en hoe graag zou ik willen dat onze leefwijze u zonder ergernis in alles bevalt, zoals uw onberispelijke leefwijze ons bevalt! Wie zal immers ontkennen dat alles wat u doet het algemeen belang van de letteren dient, en niet uw persoonlijk belang? Daarom bied ik mezelf en al mijn werk aan als voortdurende heraut van uw faam en verdienste; u kunt mij met het volste recht een opdracht of bevel geven en mij dwingen alles te doen wat u wilt. Ik zal iemand die zoveel voor mij en de mijnen heeft gedaan, nooit in de steek laten, bij wat dan ook. Dat doe ik met des te meer plezier, omdat ik weet dat bij u al het uiterlijke harmonieert met het innerlijk. De oudheid zegt dat Cato de Censor de beste orator, de beste bevelhebber en de beste senator was.Ga naar voetnoot1. Maar ik zou u (en laat niemand mij van vleierij verdenken) niet ten onrechte de geleerdste onder de geleerden, de minzaamste onder de minzame mensen en de beroemdste onder de beroemdheden durven noemen. Als ik me niet oprecht zeer door uw faam aangetrokken had gevoeld en een groot bewonderaar daarvan was geweest, had noch de gezaghebbende universiteit daar, noch de mooie omgeving of iets anders me zo lang kunnen vasthouden; ik had natuurlijk meteen in de eerste maand Freiburg achter me gelaten, als mij uw zeer plezierige gezelschap was ontzegd. Ik moet zeggen dat ik Glareanus daarom veel verschuldigd ben, omdat hij als eerste voor een vriendschapsband tussen u en mij zorgde; hij zal bij mij altijd een dankbaar hart vinden. Ook al wilde hij mij bij mijn vertrek niet spreken en liet hij via mijn Stanisłlaw,Ga naar voetnoot2. die ik vooruitgestuurd had, weten dat hij geen tijd had, toch zal mijn sympathie voor hem nooit minder worden, zowel om u als om zijn geleerdheid, waarvan alle studerenden profiteren. Dat hij zich tijdens het eten als een DavusGa naar voetnoot3. gedroeg door mij telkens de vos en zichzelf de kraanvogel te noemen, zoals in de fabel,Ga naar voetnoot4. daar heb ik maling aan; ik kan goed tegen beledigingen, mits ze mijn reputatie niet schaden. | |
[pagina 63]
| |
Door een gelukkig toeval hebben wij hier met hulp van Amerbach, een zeer rechtschapen mens, geheel naar wens een vriendelijke en gastvrije gastheerGa naar voetnoot5. gevonden, iemand die niets van sekten moet hebben, een voorstander van de oude vroomheid en een bewonderaar van geleerden; bij die man wonen we en komen we tot rust. Bovendien is ons door de kanunnik Peter Reich voor overdag een ruim, prettig huis ter beschikking gesteld, met een haard en een tuin, de muzen en Apollo waardig.Ga naar voetnoot6. Intussen wachten we op een brief van onze meester.Ga naar voetnoot7. Ik heb geen nieuws te vertellen. Er speelt zich hier een verhaal zonder kopGa naar voetnoot8. af. Predikanten verdedigen in zeer druk bezochte preken vurig de zaak van de tafel van de Heer; mensen worden niet geleid, maar meegesleurd naar wat zij hebben ingesteld. Het stadsbestuur heeft onlangs, kort gezegd, als volgt bepaald: het is eten of wegwezen. Mensen verbannen wegens iets wat niet met tirannie of geweld, maar met overreding en een door God geschonken geweten afgedwongen moet worden: dat is niet het land behouden, maar het vernietigen. Hier zien we dankzij ik weet niet wat voor genius een nieuwe uitvinding op het gebied van de studie. Grynaeus, een geleerd man, die het met zijn degelijke kennis verdient bij meer zaken de leiding te hebben, gaf een interpretatie van het evangelie van Matteüs in het Grieks, Oecolampadius in het Latijn en een of andere diakenGa naar voetnoot9. in het Duits; zo verdeelden ze één enkel uurtje. De zaak van de letteren is immers zo gereduceerd, dat de toehoorders alleen nog worden aangezet tot het streven naar deugdzaamheid. Voor het overige beveel ik mij en de mijnen in uw aangeboren welwillendheid aan. Het ga u goed, leef lang en gelukkig. Bazel, 15 september 1531 Anselmus Ephorinus uit Silezië, van harte de uwe Toen de brief al dichtgevouwen en verzegeld was, zeer geliefde en geleerde beschermheer, besloot ik bij Amerbach langs te gaan, zodat hij naar een bode op zoek zou gaan. Door een gelukkig toeval kwam ik hem juist op de brug over de Rijn tegen, samen met een bode. Ik heb hem meteen binnen het uur op weg gestuurd, nadat ik de brief nog een keer doorgelezen had. Ik ben u dankbaar, niet zoals ik verschuldigd ben maar zoals ik kan, voor de moeite die u met zoveel alertheid voor ons hebt gedaan. | |
[pagina 64]
| |
Ik heb voor u de burgemeesterGa naar voetnoot10. in Neuenburg zeer beleefd de groeten gedaan. Hij zou niets liever wensen dan uw komst en hij was zeer dankbaar toen ik berichtte dat u gauw zult komen; want hij lijkt de gastvrijheid zelve. De brief aan ons uit Polen is van begin mei, hij biedt niets wat ik wenste te weten. Onze meesterGa naar voetnoot11. wist nog steeds niet of wij bij u zouden verblijven; ik zou ook willen weten door welke bode hij gebracht is. Het is zowel mij als Amerbach tot nu toe niet gelukt een lakenbereider op te sporen. Mijn leerlingen groeten u met de grootst mogelijke aanbeveling enz. Als Glareanus zich beledigd voelt door mijn brief, wilt u alstublieft als verzoener optreden; ik ben hem immers van harte genegen. Aan de zeer illustere en geleerde heer Erasmus van Rotterdam, zijn belangrijkste vriend en beschermheer. Freiburg |
|