De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2519 Van Bonifacius Amerbach
| |
[pagina 23]
| |
keer een waarschuwing kreeg, greep ik terug op het stuk dat ik al enige tijd geleden aan de raad had aangeboden.Ga naar voetnoot2. Daarin heb ik (of ik moet me heel erg vergissen) duidelijk met decreten van de magistraat zelf aangetoond dat niemand tegen zijn zin gedwongen kan of mag worden bij het avondmaal aanwezig te zijn. Daarom heb ik nu opnieuw plechtig verzekerd dat het niet uit haat of misnoegen, kortom, niet uit minachting voor wie dan ook was dat ik niet heb deelgenomen, maar omdat de leer van mijn stadgenoten mij nog niet heeft kunnen overtuigen. Tegelijkertijd heb ik mijn respect voor het stadsbestuur in burgerlijke zaken en mijn liefde tot mijn medeburgers benadrukt, aangezien ik bereid ben in gedienstigheid en weldoen met iedereen te wedijveren, ja, met mijn vermogen en zelfs met mijn leven, als de situatie dat ergens vereist. Wat het louter spirituele nuttigenGa naar voetnoot3. betreft heb ik benadrukt dat mijn geloofsopvatting onveranderlijk zo is, dat ik van mening ben dat een ieder die onwankelbaar gelooft dat hij door de dood van Christus is gered van de boeien van Satan en dat daarmee genoegdoening voor de zonden van de mensen is gegeven, en voortdurend daar al zijn vertrouwen in stelt, het lichaam en het bloed van Christus geestelijk eet en drinkt; voorts dat bij het avondmaal, dat dient tot het vermeerderen en opwekken van het geloof, het lichaam en het bloed van de Heer voor ons werkelijk aanwezig zijn en uitgedeeld worden op grond van de zuivere betekenis van de woorden; dat er in mijn ogen twee dingen nodig zijn om te zorgen dat wij de tafel niet onwaardigGa naar voetnoot4. naderen: het ene is dat we tot inkeer komen en dit doen tot gedachtenis van de Heer, dus om zijn dood te verkondigen,Ga naar voetnoot5. het andere is dat we de woorden geloven die betekenen dat het lichaam en het bloed van de Heer aanwezig zijn; dat het echter niet met de menselijke rede begrepen kan worden hoe dat gebeurt, maar alleen bekend is aan het geloof dat voortkomt uit het woord van God. Ten slotte heb ik de magistraat, waaraan ik me opnieuw eerbiedig heb onderworpen, aangespoord tot de naastenliefde die Paulus lankmoedig, vol goedheid en altijd vervuld van hoop noemt;Ga naar voetnoot6. bovendien heb ik bedenktijd tot Pasen gevraagd, met de toezegging dat ik intussen in de eerste plaats de Heer zal smeken dat hij, als mijn mening onjuist is, in zijn onmetelijke goedheid een dwalende wil onderwijzen, aangezien hij beloofd heeft te zullen | |
[pagina 24]
| |
geven aan wie vragen en open te doen voor wie kloppen.Ga naar voetnoot7. Verder deed ik de toezegging geleerden te zullen raadplegen, zowel hier als elders, door wie ik onderricht kan worden als ik dwaal (wat volgens mij niet het geval is). En ten slotte dat ik, als ik dan geen enkele reden gevonden zal hebben waarom ik de oude opvatting zou moeten loslaten, mijn spullen zal pakken en hier meteen weg zal gaan om niemand tot aanstoot te zijn. Ik weet niet wat ik gedaan zal krijgen. Ik zal laten weten naar welke kant de weegschaal bij de uitspraak zal overhellen. Ik denk dat mijn schoonvaderGa naar voetnoot8. nog niet gearriveerd is; overigens zal hij niets fijner vinden dan wanneer je zo goed wilt zijn voor je genoegen enkele dagen bij hem door te brengen. Wat zal ik zeggen over je diensten en weldaden jegens mij, of over de gastvrijheid die je onlangs verleende?Ga naar voetnoot9. Zo weinig behoefte als jij eraan hebt dat die geprezen worden, zo diep zijn ze in mijn hart verankerd. Hopelijk kan ik, aangezien meer niet mogelijk is, in elk geval een keer een blijk geven van mijn dankbaarheid. De dag voor Maria-Tenhemelopneming, 1531 |
|