De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
2516 Aan Johann von Botzheim
| |
[pagina 14]
| |
ging de reis naar Aken, waar koning Ferdinand tot rooms-koning werd gekozen.Ga naar voetnoot5. Toen zoveel politieke kwesties op gelukkige wijze waren afgehandeld, zocht hij wat ontspanning bij zijn eigen Vlamingen, bij wie hij het levenslicht zag.Ga naar voetnoot6. Er wordt een onvoorstelbaar bedrag aan geld gevraagd, maar ik hoor dat nog niet alle rijksdelen hun instemming hebben betuigd. De vraag met welk doel dit wordt gedaan geeft stof tot allerlei gissingen, maar niets is zeker. Er zijn mensen die voorspellen dat hij in de herfst al triomferend via Frankrijk naar Spanje zal terugkeren, anderen menen dat deze ‘zenuw van de oorlog’Ga naar voetnoot7. wordt binnengehaald voor de strijd tegen de Turken en er is ook een groep die vermoedt dat er plotseling een aanval op de beschermers van de sekten zal plaatsvinden. God weet hoe het afloopt. Wij wachten in elk geval, zoals ooit de Joden tijdens de Babylonische ballingschap, die geen lied van de Heer konden zingen op vreemde grond,Ga naar voetnoot8. op onze Messias, zodat hij ons naar de oude toestand laat terugkeren. Hopelijk kan hij ook zorgen voor een terugkeer naar oprechte vroomheid! Er zijn mensen die een oecumenisch concilie wensen, maar volgens mij gaat dat niet gebeuren zolang deze paus leeft. Ik zie ook niet wat er voor goeds uit zo'n vergadering zal voortkomen, als die plaatsvindt, vooral in de huidige situatie. De ene partij kan het niet over zich verkrijgen de teugels te laten vieren, de andere zal haar dogma's eerder uitbreiden. Als iemand iets over matiging begint te mompelen, krijgt hij meteen te horen: ‘Die wil een nieuw soort ketterij!’ Enkele dagen geleden was hier iemand van het hof van koning Ferdinand, een niet bijzonder geleerd man, maar uiterst vriendelijk en van een rechtschapenheid die je zelden ziet.Ga naar voetnoot9. Hij vertelde me een ongehoord verhaal, dat ik amper kon geloven, namelijk dat er daar bij jullie een tweehoornigeGa naar voetnoot10. Momus is (want die formulering gebruikte hij), die geregeld met grote brutaliteit tekeergaat tegen alle liefhebbers van de literatuur en in het bijzonder tegen Erasmus, niet meer alleen tijdens feestmalen, maar zelfs in het openbaar in preken. Ik heb geprobeerd uit te vissen wie die tweehoornige Momus was, maar hij wilde de naam niet zeggen. Alleen toen ik bij wijze van gissing zei dat het de wijbisschop van jullie prelaat was,Ga naar voetnoot11. glimlachte hij een beetje, maar | |
[pagina 15]
| |
schudde hij van nee. Maar ik zou beslist denken dat mijn gissing juist was, als het verhaal niet zo absurd was, dat je het niemand wilt toeschrijven behalve een uitzonderlijk dom en dwaas mens - en God verhoede dat jullie prelaat zo iemand als wijbisschop, of jullie kerk zo iemand als predikant heeft. Nee, ik kon niet geloven dat er daar bij jullie iemand was met zo'n ongebreidelde tong en zo'n gebrek aan oordeel, dat hij zich dergelijke nonsens zou laten ontvallen, al was het maar bij gelegenheden waar gedronken werd. Hij daarentegen verzekerde me voortdurend dat hij dingen vertelde die hij niet slechts van horen zeggen had, die - als dromen die door de ivoren poort opstijgen -Ga naar voetnoot12. dikwijls lucht blijken te zijn, maar dingen die hij met eigen ogen gezien en met eigen oren gehoord had. Hij gaf ook plaats en dag; hij noemde verschillende absoluut betrouwbare getuigen bij naam, die hetzelfde hadden gezien en gehoord. Maar ik denk dat je al de hele tijd popelt van verlangen om het verhaal te horen. Dat krijg je te horen, maar niet meer dan dat ene; want hij vertelde er verschillende. Hij zei dat die man vooral tirades hield over mijn vertaling van het Nieuwe Testament aan de hand van Griekse handschriften. Toen hij dus op de feestdag van de apostel JakobusGa naar voetnoot13. voor het volk het evangelie van die dag behandelde, verkondigde hij met grote nadruk, waarbij hij alle registers opentrok, dat ik zo vermetel was geweest om in het evangelie van Matteüs, hoofdstuk 20, zelf toe te voegen: ‘en met de doop gedoopt worden waarmee ik gedoopt word’, terwijl onze vertalingGa naar voetnoot14. alleen het drinken van de beker vermeldt.Ga naar voetnoot15. Hij zei erbij dat ik geregeld hetzelfde op andere plaatsen doe, door brutaalweg, soms zelfs met ketterse bedoeling, naar believen van alles in het Woord Gods te verwijderen, toe te voegen en te veranderen, overal waar het mij goeddunkt, en dit alles zeer ten nadele van het christendom. Daarom raadde hij allen en iedereen zorgvuldig aan goed op te passen voor dergelijke nieuwigheden. Dit alles ten overstaan van het gepeupel dat nog geen letter kan lezen en dacht dat het waar is wat hij vertelde. Iedereen die zou durven wat ik volgens hem gedaan zou hebben, zou inderdaad publieke blijken van haat verdienen. Maar het heeft niets met dit soort onbezonnenheid uit te staan wanneer iemand, zonder de tekst van de Vulgaat zoals we die kennen aan te tasten, voor leergierigen een Latijnse vertaling geeft van wat er in de Griekse handschriften staat - niet zomaar handschriften, maar die waarop Origenes, Chrysostomus, Basilius en Theophylactus zich baseerden, en nog andere bekende, orthodoxe en ook om hun | |
[pagina 16]
| |
onberispelijke levenswandel aanbevelenswaardige schrijvers. Hoe durft hij te beweren dat iemand dingen toevoegt en verwijdert, terwijl hij geen tittel verandert in de gebruikelijke Latijnse handschriften! Wat wordt er weggehaald of toegevoegd wanneer iemand die duidelijk zegt dat hij vertaalt, nauwgezet datgene weergeeft wat hij aantrof in de boeken die hij wilde vertalen? Als er in de Griekse handschriften niet staat wat ik in het Latijn weergaf, dan zou hij terecht bij mij de nauwgezetheid van een vertaler missen. Hij zou meer reden hebben om een donderpreek tegen mij te houden, als ik pretendeer een vertaler te zijn en had weggelaten wat er onveranderlijk in de Griekse handschriften staat. Verder veroordeel ik hierGa naar voetnoot16. de door de kerk aanvaarde Latijnse versie niet, integendeel, in de aantekeningen wijs ik erop dat het gebeurd kan zijn dat dit stukje van de zin hier op grond van MarcusGa naar voetnoot17. is toegevoegd. Want zoiets komt wel eens bij onsGa naar voetnoot18. voor, zoals ik heb gemerkt, maar vaker bij de Grieken, althans naar mijn idee. Dat komt door de tabellen waarin Origenes, en na hem Eusebius,Ga naar voetnoot19. aangaven wat bij elk van de evangelisten hetzelfde of anders is, wat ontbreekt of overblijft. Want wat een willekeurige geleerde in de marge had genoteerd, bracht een onoplettende kopiist over naar de tekst. Weliswaar wordt zoiets een enkele keer bij Origenes, Chrysostomus en Theophylactus gesignaleerd, maar het kan gebeurd zijn dat zij zelf niets in de tekst veranderden en dat zij bij het geven van uitleg alleen maar invlochten wat door anderen was toegevoegd. Wat de oude schrijvers zich permitteerden, is voor mij niet erg duidelijk, maar ik acht het in elk geval wenselijk dat er in de heilige boeken geen tittel wordt veranderd, vooral in de taal waarin ze het eerst overgeleverd zijn. Zo dat ergens gedaan is, door wie dan ook, met wat voor recht ook, mij kan het in elk geval niet verweten worden, omdat ik niets anders pretendeer te zijn dan een vertaler. Als hij het überhaupt afkeurt dat ik moeite deed om de Griekse tekst door te geven aan degenen die Latijn gewend zijn, moet hij de apologie lezen waarin ik de kartuizer Pierre Cousturier antwoord gaf.Ga naar voetnoot20. Ik kan nog niet geloven dat jullie wijbisschop zich zo gedraagt, maar ik wil graag van jou meer informatie. Als die hoveling de waarheid sprak, zal ik de man per brief dringend verzoeken zich van dergelijke drieste taal te onthouden, vooral tegenover mensen die er niet alleen geen verstand van hebben, maar ook onontwikkeld zijn, naar ik hoor. Als hij na die waarschuwing | |
[pagina 17]
| |
niet ophoudt, word ik gedwongen ook zelf Duits te spreken. Maar ik hoop dat het anders is dan mij verteld werd; als het wel zo is, neem ik aan dat de man, als hij als een christen denkt, na de waarschuwing niet meer zo brutaal zal zijn om tegen een onschuldige uit te varen. Het ga je goed, aardigste van alle vrienden. Zou je Laurentius Merus, jullie parochiepriester daar, naar ik hoor iemand die een waarachtig theoloog is en met een, overeenkomstig zijn achternaam, zuiverGa naar voetnoot21. en volkomen rein hart, namens mij vriendelijk en nadrukkelijk de groeten willen doen? Het ga je goed. Freiburg, 5 augustus 1531 |
|