De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2504 Van Bernhard von Cles
| |
[pagina 365]
| |
den en tegenslagen die de hele situatie van de christelijke wereld in verwarring brengen, niet verschijnen. Ik zou u dit uitvoeriger en vertrouwelijk kunnen berichten, als ik de gelegenheid kreeg persoonlijk met u te spreken. Wat de aanvallen betreft die Eck en broeder Medardus in het openbaar tegen uw naam hebben gedaan, kan ik u verzekeren dat ik tijdens de gehele Rijksdag van Augsburg die ik heb bijgewoond niets van hen heb gehoord of te weten ben gekomen, dat uw goede naam en eer in welk opzicht dan ook zou kunnen benadelen. En dat ik het niet met lijdzaamheid zou verdragen dat in mijn aanwezigheid een andere dan eervolle vermelding werd gemaakt van zo'n goede man, die zich voor het heilige geloof en onze godsdienst zeer verdienstelijk heeft gemaakt. Daarom zal ik beiden met een brief van mij hierover aanspreken om te vernemen of zij zich hieraan schuldig hebben gemaakt en met welke reden zij hiertoe zijn gekomen. En wat ik van hen als antwoord ontvang. zal ik u onmiddellijk schrijven.Ga naar voetnoot5. Voorts vind ik het vervelend dat uw brief niet op tijd aan mij is bezorgd, en daarom wens ik mij naar behoren te verontschuldigen dat ik nu eindelijk antwoord. Als hij op tijd was afgeleverd, zou wat u vraagt met betrekking tot het huis dat u in Freiburg bewoont, al lang door mijn bemoeienis zijn bereikt. Ik zal nu ook de eigenaar schrijven dat hij u toestaat er langer in te wonen. Ik denk dat wanneer mijn brief hem op tijd wordt getoond, hij zeker uit respect voor mij hiermee zal instemmen. Bovendien dring ik er bij u sterk op aan om, als ik in een andere kwestie u bij de zeer doorluchtige koning van dienst kan zijn, dit beslist aan mij kenbaar te willen maken en te berichten. Want als ik dat te weten ben gekomen, zal ik uw zaak zo bepleiten, dat het voor u zonder meer kan vaststaan dat ik zeer gesteld op u ben, voor uw belangen aandacht heb en ermee ben begaan. Ik heb immers een sterk verlangen de gunst en de sympathie van zo'n belangrijk iemand te verdienen en hem mijn genegenheid jegens geleerde en verdienstelijke personen (ik weet dat u een van hen bent) op elke mogelijke manier kenbaar te maken. Gegeven in het koninklijk kasteel in Praag, 25 juni 1531 Bernhard, kardinaal en bisschop van Trente Aan de eerbiedwaardige, oprecht door mij geliefde heer Erasmus van Rotterdam, uitmuntend professor in de heilige theologie. Te Freiburg im Breisgau |
|