De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| |
Desiderius Erasmus van Rotterdam groet de zeer illustere vorst en heer Georg, hertog van Saksen, landgraaf van Thüringen en markgraaf van MeissenAls iemand bij zichzelf op een juiste wijze de situatie van stervelingen en het lot van een mensenleven overdenkt, zal hij, Georg, sieraad van christelijke vorsten, vinden dat men om de dood van Willibald Pirckheimer niet diep bedroefd hoeft te zijn, omdat hij zoveel geluk op aarde heeft gekregen als zeer weinig mensen doorgaans overkomt. Want als wij zijn uiterlijke omstandigheden in aanmerking nemen, kwam hij uit een patriciërsgeslacht, geboren en getogen in Neurenberg, een van de beroemdste en rijkste steden van Duitsland. Hij bezat niet alleen een respectabel, maar ook schitterend vermogen en had bij de belangrijkste vorsten van de wereld, vooral keizer Maximiliaan, tegelijk zoveel aanzien en gezag, dat hij bijna voor niemand onderdeed. Dezelfde eer verkreeg hij ook van Karel, een grotere keizer dan zelfs Maximiliaan. Voor elk van beiden diende hij als een even verstandige als betrouwbare raadgever. Hij leverde ook aan zijn vaderland in oorlog en vrede grote en talrijke bewijzen van zijn vaderlandsliefde en vreesde omwille van de veiligheid van zijn burgers geen gevaar. Hij was een man met een juist oordeel en een vrije en standvastige geest bij het verkondigen van wat hij meende of bij het uitvoeren van wat hij had besloten. Zijn huwelijk was niet ongelukkig en niet onvruchtbaar, want hij liet naar ik hoor een dochter als erfgename achter. Hij leefde een normale levensperiode, zestig jaar, als ik mij niet vergis, of meer.Ga naar voetnoot1. Het ontbrak hem niet aan uitstekende lichamelijke kwaliteiten, totdat de ouderdom, die niets onaangetast laat, hem jicht en nierstenen bezorgde. God besloot zijn dienaar met dit vuur te reinigen, zodat het goud aan alle kanten zuiver en beproefd was. Toch hebben de kwellingen van zijn lichaam nooit zo veel kracht gehad, dat zij zijn aandacht van het behartigen van de publieke belangen of het bevorderen van de geesteswetenschappen terugriepen. Met zijn pen compenseerde hij de vermindering van de krachten van zijn zwakke lichaam. Zelden bezocht hij de vergaderingen van het stadsbestuur, maar zijn huis dat juist door de beste mensen druk werd bezocht, vormde een soort van stadsbestuur. Met zijn geschriften vervulde hij zijn taak als stadsbestuurder of raadgever voor een groter gebied en uitvoeriger dan anderen met hun tong en hun voeten. Wat heeft hij immers geschreven, dat geen verband houdt met de staatsinrichting, de voortgang van de studies of met het belang van de godsdienst? Bovendien beschouw ik het als een zeldzaam geluk, dat noch de glans van zijn rijkdom, noch de roem van zijn geleerdheid, noch de vrijheid van zijn geest hem veel vijandigheid bezorgd. Bepaalde lieden zijn verschenen die enige duisternis over zijn naam probeerden te verspreiden, maar de glans en om zo | |
[pagina 349]
| |
te zeggen de zon van zijn onkreukbaarheid hebben onmiddellijk de rook van de lasteraars verdreven, en hun onderneming pakte volledig anders uit. Want zij die rook verspreidden, raakten zelf van hun eigen rook doordrenkt en de deugdzaamheid van Willibald glansde met meer schittering.Ga naar voetnoot2. Ten slotte overleed hij; een meer gerieflijke dood kan men nauwelijks wensen. Want er was niets van een besmettelijke ziekte en van een hevige kwelling. Slechts zijn lichaam werd zwakker, de kracht van zijn geest bleef tot aan zijn laatste adem onaangetast. Er was een gebrek aan vocht dat de artsen radicalis noemen.Ga naar voetnoot3. Daardoor leek hij niet zozeer te sterven, maar eerder kalm in te slapen. De laatste gesprekken die hij met zijn geleerde vrienden voerde, ademden niets anders dan een bijzondere genegenheid jegens zijn vaderland, een brandende liefde voor de christelijke godsdienst en een toegewijde zorg voor de algemene geesteswetenschappen. Toen een zeker iemand hem aan zijn ziekbed bezocht, vroeg hij hem vastbesloten om zo snel mogelijk een betrouwbare bode te regelen die zich naar Freiburg moest haasten om bepaalde dingen naar Zasius en Erasmus te brengen. Maar terwijl diegene ijverig iemand zocht om naar het aardse Freiburg te gaan, vloog hij de dag daarop weg naar het hemelse Jeruzalem. De laatste woorden van de stervende die men kon horen waren: ‘Moge het na mijn heengaan goed met mijn vaderland gaan en moge rust in de kerk heersen.’ Van dezelfde vroomheid waren ongetwijfeld andere woorden, die de dood bij het bezetten van de tong voor onze oren verborgen hield, maar niet voor die van God. Waarover jammeren degenen die denken dat men de dood van zo iemand moet betreuren, anders dan dat die man is geboren? Met meer recht zou iemand wellicht om het algemene verlies voor de wetenschap treuren, omdat zijn voortijdige dood verhinderde twee bijzondere taken waar hij al een tijdlang mee bezig was af te maken - namelijk de Cosmographia van Ptolemaeus, die bij de Grieken en de Latijnen even erg was bedorven, te herstellen,Ga naar voetnoot4. en de uitmuntende heraut van de christelijke filosofie Gregorius van Nazianze voor ons zo in het Latijn te laten spreken dat niemand naar de bronnen van het Grieks zou verlangen.Ga naar voetnoot5. Maar was er ooit een geleerde of vrome man, geboren voor het algemeen belang, die dergelijke jammerklach- | |
[pagina 350]
| |
ten over zichzelf niet aan het nageslacht heeft nagelaten? Want omdat dergelijke mensen altijd met iets opvallends bezig zijn, en met meer ijver naarmate zij dichter bij de laatste dag van hun leven komen, kan het niet anders dan dat de dood, wanneer hij is ingetreden, een of andere voortreffelijke onderneming onderbreekt. En omdat zij nooit ophouden zich voor het menselijk geslacht verdienstelijk te maken, is het werkelijk onvermijdelijk dat zij eerder hun leven beëindigen dan hun ondernemingen. Ik zeg dit niet, zeer illustere vorst, alsof wat hij ons heeft nagelaten onvoldoende is afgewerkt, maar omdat de lezer misschien de laatste hand van zo'n grote vakman ergens zal missen. Bij Gregorius van Nazianze strijdt de vroomheid bijna op hetzelfde niveau met de welsprekendheid. Maar hij houdt van opvallende scherpzinnigheden, die des te moeilijker in het Latijn zijn weer te geven omdat de meeste op woorden berusten. De hele zinsbouw lijkt enigszins op de structuur van Isocrates. Daar komt nog bij dat hij graag en vaak over goddelijke zaken filosofeert, die men nauwelijks met enige menselijke woorden kan uitleggen. Zijn broer BasiliusGa naar voetnoot6. omarmt met een aangename en ongekunstelde stroom van woorden vroomheid, geleerdheid, scherpzinnigheid als de situatie dit ergens verlangt, helderheid, aantrekkelijkheid en iedere andere deugd die iemand bij een christelijke redenaar zou kunnen wensen. Johannes Chrysostomus, zowel in brieven als in het beoefenen van een oprechte levenswijze de metgezel en om zo te zeggen de Achates van Basilius, paste bijna al wat hij schreef aan het bevattingsvermogen van het volk aan. Hij is uitvoeriger en eenvoudiger dan Basilius en wilde liever over gemeenplaatsen uitweiden dan zich met de moeilijkste vraagstukken bezighouden. Eén tijdperk bracht bij de Grieken deze drie mannen voort, gelijk in vroomheid, niet ongelijk in geleerdheid, maar verschillend in het karakter van hun stijl. Als u hen met onze schrijvers zou willen vergelijken, is Chrysostomus niet ongelijk aan Augustinus, Gregorius niet aan Ambrosius die, als hij in het Grieks zou hebben geschreven, zeer veel moeilijkheden aan een vertaler had bezorgd. Ik vind nog niemand om met Basilius te vergelijken, tenzij iemand de kennis van de Schrift die Hieronymus had met de succesvolle toegankelijkheid van Lactantius combineert. In ieder geval hebben het scherpzinnige woordgebruik, de verhevenheid van de onderwerpen en de nogal duistere toespelingen mij van het vertalen van Gregorius afgeschrikt. Met zijn buitengewone voorliefde voor vroomheid heeft onze Willibald deze taak op zich genomen, waarvoor hij zich heeft doodgewerkt. Dit werk had hij toen hij nog leefde voor u, zeer illustere vorst, bestemd. | |
[pagina 351]
| |
Er is nauwelijks iemand anders die zo op vroomheid is gesteld als u. U zult dit, buitengewoon vriendelijk als u bent, met des te meer bereidwilligheid ontvangen, omdat hij bij zijn overlijden dit als laatste herinnering aan hemzelf heeft nagelaten. Want late bevallingen zijn doorgaans juist hierom welgevalliger, omdat daarna niets wordt verwacht. Aangezien hij bij zijn overlijden, in vertrouwen op uw bijzondere vriendelijkheid, wilde dat dit als het ware laatstgeboren kind door u op schoot werd genomen, twijfelen wij er daarom niet aan dat u ook hier trouw aan uzelf zult zijn. U zult met dezelfde moeite zowel aan de herinnering aan een vriend luister verlenen als iedereen tot buitengewone vroomheid aansporen, indien u wat Willibald heeft nagelaten met uw steun aan allen die zich hierop toeleggen zult aanbevelen. Degenen die de vroomheid zijn toegedaan, zullen er geen aanstoot aan nemen dat hij in navolging van de oude kerkleraren soms niet terugschrikt voor bepaalde woorden die bijzonder zijn voor onze godsdienst, en dat hij soms liever christelijk dan Romeins wil spreken. Ik zie trouwens niet waarom woorden die Romeinse schrijvers vijftienhonderd jaar geleden noodgedwongen hebben gebruikt - en dat zonder voorbeeld van de Grieken - niet als Romeins beschouwd kunnen worden. Het ga u goed. Vanuit de befaamde universiteit van Freiburg, 15 mei 1531 |
|