De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2475 Van Christoph Freisleben
| |
[pagina 322]
| |
terwijl hij mij aanmoedigde, niet de lang verlangde kans had aangegrepen u een keer te schrijven, had ik het nooit aangedurfd u bij naam te begroeten, laat staan een dergelijke brief aan u te richten die zowel barbaars als bijna niets waard is. Maar ik schrijf niet zozeer met de hulp van Polyphemus als wel van een of andere goddelijke macht, en hierdoor eerder stoutmoedig dan met kennis van zaken. Als ik hiermee bij u, edelmoedig als u bent, iets gedaan krijg, zal ik dat eerder hieraan dan aan deze brief te danken hebben. Daarom vraag ik u, zeer oprechte heer, omdat naar men zegt u en uw gelijken overal ter wereld worden aangevallen, niet te weigeren om mij, hoewel ik een onbekend iemand ben en geen enkel gezag heb, in de lijst van uw vrienden bij te schrijven. Naar ik meen maakt u zich niet druk om een uiterlijk, als iemands karakter of handelwijze - zo lang ze voldoende integer zijn en ook uw genegenheid verdienen - maar voor u vaststaan. Ik zou willen dat mijn eigenschappen zodanig zijn en zo voor u beschreven, dat ze uw volledige goedkeuring krijgen. Weiger dus niet naar mij te luisteren. Want tot nu toe heb ik mij aan bijna alle sekten die in tien jaar zijn ontstaan, verbeten verbonden, zelfs zo dat ik enkele vurig heb verdedigd. Maar hoewel ik bijna te laat, zoals de Phrygiërs,Ga naar voetnoot4. bij zinnen ben gekomen, heeft de Heer, mijn kracht en toevlucht, mij uiteindelijk toch daar vandaan gehaald; aan hem zij de macht en de heerschappij voor eeuwig. Amen. Om te voorkomen dat een van de vele redenen waarom ik de ketterijen heb verlaten voor u verborgen blijft, is naar ik meen deze de belangrijkste: ik heb de onenigheid, onstandvastigheid en onbillijkheid gezien en onderzocht van veel mensen die leden van sekten zijn en van degenen die hen tot steun zijn, waarbij het geheel onschuldige evangelie als voorwendsel wordt gebruikt. Dit heeft mij ertoe aangezet weer verstandig te worden en naar de eenheid van de kerk terug te keren. Dit lijkt de meesten met wie ik toen omging helemaal niet te bevallen, omdat zij mij soms van afvalligheid en onstandvastigheid beschuldigen. En soms, wanneer ik hen aanspoor boete te doen en weg van die bijzondere buitenissigheden naar de universele kerk terug te keren, vragen ze mij welke kerk ik tegenwoordig de katholieke kerk van Christus noem, of wie haar bestuurders en bisschoppen zijn, door welke giften zij voorts macht hebben, met welk gezag en welke getuigenissen van de Schrift zij handelen en hoe zij handelen, en ten slotte wat mijn mening is over de primitieve kerk en de kerk die daarvan is afgeleid, zoals de papisten (zo noemen zij hen) doorgaans de unieke duif van Christus onderscheiden of kenmerken. Ik heb hun geantwoord dat Christus niet zo onbetrouwbaar is of zo'n Proteus, dat hij meer dan duizend jaar niet | |
[pagina 323]
| |
bij ons, zoals hij beloofde, zou zijn gebleven, zich intussen had teruggetrokken, van mening was veranderd of in dit decennium zich opnieuw had geopenbaard. Zij ontkennen niet dat hij in de geest is blijven bestaan, maar zij ontkennen dat er ware dienaren van de geest zijn geweest. Maar wat een monsterachtige en verminkte kerk zou dit zijn? Mijn grootste wens zou zijn, zeer geleerde heer, te weten wat men naar uw mening hierop moet antwoorden. Hoewel ook ik heb besloten om zoals het betaamt hun de manier van mijn geloof uiteen te zetten, zouden een of twee woorden, waarvan ik zag dat ze van u afkomstig waren, voor mij niet een onbelangrijk advies en troost betekenen. Ik zou u dit geenszins met deze onbeschaamdheid afdwingen, als u in overeenstemming met uw waardigheid hiertoe niet in staat zou zijn of beter gezegd u conform uw vriendelijkheid iemand niet zou kunnen helpen. Dat u mij deze vrome dienst niet zou willen bewijzen, staat zo ver van u af. Om u verder over de andere omstandigheden van mijn leven te berichten: kort geleden ben ik begonnen les te geven aan het college van Sankt Moritz, waar ik mijn best doe niet zozeer met mijn toewijding, voor wat die waard is, behulpzaam te zijn als met uw kleine werken die u aan scholen overal hebt opgedragen. Hier zou er trouwens iets zijn dat ik u wilde vragen en dat op schoolzaken betrekking heeft, namelijk de schrijfwijze, waarin ik ook veel geleerden nu van mening zie verschillen. Ik zou willen dat, zoals bij veel andere zaken die door gewoonte verkeerd werden gebruikt, ook wat op de schrijfwijze betrekking heeft, beter in acht wordt genomen en geschreven. Als voorbeeld dienen mensen die adprehendo schrijven en adprehendo uitspreken in plaats van apprehendo; sommigen schrijven interpres en otio, anderen interpraes en ocio met een tweeklank en een c. Dit zijn niet zulke onbelangrijke zaken dat zij voor de grammatica niet van belang zijn. Het was eerder voor de schrijfkunst van belang dat ze in acht werden genomen dan dat ze, hoe onbeduidend ook, werden veroordeeld. Daarnaast heb ik tot belang van het christendom deze dagen enkele apologetische onderwerpen vertaald van de brief die u aan de broeders in Friesland hebt geschrevenGa naar voetnoot5. en die het beslist verdienen door velen gekend en gebruikt te worden. Maar wat betrekking heeft op uw kwestie met de mensen uit Straatsburg en anderen, heb ik met opzet achterwege gelaten. Daarom is er hoop dat u er geen bezwaar tegen hebt een dienst aan de staat en de kerk te verlenen en dat, als de gelegenheid zich aandient, deze wordt verleend volgens het advies van Paulus.Ga naar voetnoot6. Verder hoop ik dat u er geen bezwaar | |
[pagina 324]
| |
tegen zult hebben dat ik u deze dingen eerder nogal schaamteloos dan ingetogen of met geleerdheid heb geschreven, en dat u, wanneer u een keer terugschrijft, niet voortdurend op mijn brutaliteit aanmerkingen maakt. Ik zal er trouwens voor zorgen dat, als u hiermee instemt, ik hierna een andere keer u meer brieven schrijf die het wellicht meer waard zijn door u te worden gelezen. Het ga u goed en moge u zeer lang over de letteren en geletterden de leiding hebben. Een paar keer zeg ik: het ga u goed. Augsburg, 3 april in het jaar des Heren 1531 Christoph Freisleben, pedagoog Moge dit afgeleverd worden aan de zeer geleerde en illustere heer Desiderius Erasmus van Rotterdam te Freiburg im Breisgau, zeer ijverige vernieuwer van de letteren. Te Freiburg im Breisgau |
|