De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2457 Aan Konrad von Thüngen
| |
[pagina 261]
| |
sten dient te hebben - aangezien er in mijn arme wereld niets was heb ik mij naar de tuinen van de Schrift begeven. Hieruit heb ik als een kleine bloem met een zeer aangename geur een psalm geplukt en deze naar u gezonden,Ga naar voetnoot2. in de mening dat dit beter was dan een onvergelijkelijke vriend met een nietszeggende brief te groeten. De afgelopen zomer was voor mij volledig onvruchtbaar, en in de wintermaanden durfde ik de krachten van mijn arme lichaam, die door een langdurige ziekteGa naar voetnoot3. waren beschadigd, niet met overmatige inspanningen te belasten. Maar als u zich verwaardigt mij een teken te geven of de tijd zelf mij gelegenheid biedt mijn dankbaarheid kenbaar te maken, zal ik aantonen dat het mij niet aan ijver en trouw heeft ontbroken, ook al ben ik in al het andere tekortgeschoten. Moge de Heer uwe eerwaarde hoogheid voor de kerk en het algemeen belang voor lange tijd in goede gezondheid bewaren. Freiburg im Breisgau, 17 maart in het jaar 1531 na de geboorte van Christus |
|