De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |
2452 Aan hertog Georg van Saksen
| |
[pagina 256]
| |
zal, naar ik hoor en voor zover ik het karakter van de koning ken, eenvoudig en zonder ophef worden geregeld. Men hoopt op een wapenstilstand met de Turken, waarvan ik meen dat deze niet alleen voor algemeen belang, maar ook voor de verbreiding van de christelijke godsdienst bevorderlijk is. Als God zich zou verwaardigen deze Duitse koorts zonder burgeroorlogen te genezen, zouden we op een gouden eeuw hopen. Al lang worden wij door zoveel geselingen geteisterd, oorlogen, onlusten, pestziektes die herhaaldelijk van vorm veranderen, buitengewoon hoge prijzen voor zaken en ook tekorten. De Heer pleegt niet tot het einde verbolgen te zijn, maar in zijn toorn aan medelijden te denken. Wij dienen slechts ons met heel ons hart tot hem te wenden en aan hem alleen het anker van onze hoop te hechten. Het was niet mijn bedoeling uwe zeer illustere hoogheid met deze brief lastig te vallen, als een jongeman van goede komaf niet spontaan zijn diensten had aangeboden. Hij is een bijzonder dierbare vriend van mij vanwege zijn buitengewone geleerdheid en zijn integere manier van doen, en ik heb hem ook door zijn verblijf bij mij in huis goed leren kennen. Het is Andreas von Könneritz die met zijn broer Erasmus naar zijn vaderland terugkeert, terwijl hij hier zijn andere broer Christoph achterlaat, die zelf toegewijd en succesvol met de geschriften van juristen zijn geest oefent. Ik bid de almachtige Christus, dat hij uwe zeer illustere hoogheid gezond en in voorspoed voor ons en het algemeen belang laat leven. Freiburg im Breisgau, 15 maart in het jaar 1531 na de geboorte van Christus Erasmus van Rotterdam, dienaar van uwe eminente hoogheid. Ik heb met eigen hand ondertekend. Aan de zeer illustere vorst Georg, hertog van Saksen etc. |
|