De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2449 Aan Jacques Toussain
| |
[pagina 248]
| |
gelijk begin zijn steeds voortreffelijke zaken ontstaan die een lange heerschappij zullen hebben. Ik heb misschien niet als eerste, maar zeker als een van de eersten het gesis van deze slang in deze gebieden ondergaan. Ik betreur het ten zeerste, mijn beste Toussain, dat ook iets hiervan naar jou is overgewaaid. Maar dat deze vijandigheid, die juist door het verloop van de tijd langzamerhand gekalmeerd moest worden, sneller in slaap wordt gebracht, is voor een deel onze verantwoordelijkheid - namelijk dat wij door vriendelijkheid, hoffelijkheid en gedienstigheid de welwillendheid van iedereen verkrijgen. In Leuven heeft het college van BusleydenGa naar voetnoot2. zich met moeite kunnen handhaven; zo groot was de samenzwering van degenen die ervan overtuigd waren, dat deze uitbreiding van de studies voor hun methoden onvoordelig zou zijn. Daarom heb ik de professoren het advies gegeven om tegen professoren van andere disciplines geen woord te zeggen, maar met vriendelijk handelen en zorgvuldig doceren tegelijk de jeugd te verleiden en de onverzoenlijke vijanden uit te schakelen; want er is niets anders dat mooier en doeltreffender is dan dit soort wraak. Zij gehoorzaamden en hebben na enkele maanden toegegeven dat zij door ervaring hadden vastgesteld, dat dit advies geluk en succes had gebracht. Jullie wijsheid en handelwijze hebben dit advies niet nodig. Jullie strijd met de hydraGa naar voetnoot3. zal trouwens veel minder zwaar zijn, gedeeltelijk omdat de glans van een betere literatuur bij jullie de nevelen van verwaande onwetendheid grotendeels heeft verdreven; en gedeeltelijk omdat jullie als openlijk uitgeroepen bestuurder van die schitterende onderneming zo'n grote vorst hebben, die even vriendelijk als welgezind en machtig is. Hij lijkt volledig te hebben doorzien hoeveel echte roem dit zijn voortreffelijke kwaliteiten en hoeveel algemeen voordeel het zijn hele rijk zal bezorgen. Het college in Leuven heeft Jérôme Busleyden als stichter, een man die een groot geluk verdiende, dat hem niet zou hebben ontbroken als hij langer had mogen leven. Maar hij is overleden met weinig gezag en vermogen, omdat de salarissen voor het levensonderhoud van de professoren nauwelijks toereikend waren. Toch kan men aan zijn nagedachtenis niet genoeg gepaste dank betuigen. Alles wat hij bezat bestemde hij volledig voor deze onderneming. Het lijkt zelfs een heel verstandig plan, dat daar salaris aan professoren van slechts twee talen, Grieks en Hebreeuws, werd toegekend, aangezien het Latijn al lang zo bloeide dat een speciale professor niet nodig was. Het getuigt van de welwillendheid van de koning, dat hij voor beide talen telkens twee professoren benoemde en dat voor een allesbehalve gering salaris, zodat zij hun toegewezen taak niet alleen op | |
[pagina 249]
| |
gepaste wijze, maar ook met waardigheid kunnen uitoefenen. Om die reden ben ik van mening, mijn beste Toussain, dat Frankrijk veel gelukkiger is dan wanneer heel Italië aan jullie macht was toegevoegd.Ga naar voetnoot4. Het lot heeft jullie een prachtig SpartaGa naar voetnoot5. toegekend; er blijft alleen over dat jullie het in onderlinge wedijver verfraaien, ieder naar beste kunnen. Wat je sympathie voor mij betreft is het helemaal niet nodig dat je zelf een eed als garantie geeft of iemand als borg erbij haalt. Want zoals voor de ouden de formule ‘onder goede mensen dient men zich goed te gedragen’Ga naar voetnoot6. voldoende was, zo moet men bij christenen niets anders verlangen dan twee lettergrepen ‘ja’ en ‘nee’.Ga naar voetnoot7. Bij wat je schrijft over een verzoening met Budé waardeer ik je niet aflatende menslievendheid, maar ik zou niet willen dat honderden geleerden ervan overtuigd zijn, dat ik mij met Budé heb verzoend. Ik heb met hem nooit enige onenigheid gehad en dat zal nooit gebeuren, tenzij een of andere godheid mij volledig van mijn verstand berooft. Onder stervelingen bestaat er geen vriendschap die zo met alle banden is vastgesnoerd dat een wolkje haar niet een keer tijdelijk verduistert. Niemand heeft mij ervan overtuigd of zal mij ooit ervan overtuigen dat Budé, een even vriendelijk als geleerd iemand, door mijn Ciceronianus is beledigd.Ga naar voetnoot8. Als er enig ongenoegen bestond, was dit het vergif van een boze tong. Enkele aanstichters zijn aan mij gemeld, maar ik heb niet zoveel vrije tijd om naar beschuldigingen te luisteren, vooral omdat ik als oudere man mij al naar een andere plaats haast. Mijn gevoelens voor Budé zijn nooit anders geweest dan wat gepast is tegenover een rechtschapen en geleerd iemand, die zich voor de letteren buitengewoon verdienstelijk heeft gemaakt. Maar het leek mij verstandiger mij niet met een brief tot hem te richten. Want als een of andere god zijn gevoelens zo heeft veranderd dat ze in plaats van welgezind vijandig zijn geworden, hoeft een onschuldige geen nederig verzoek te doen. Als de belediging is zoals zij vaak onder vrienden pleegt voor te komen, terwijl de vriendschapsband toch behouden blijft, was het aan hem zich te beklagen en aan mij om me te rechtvaardigen. Ik zou er trouwens nu geen bezwaar tegen hebben iets van mijn recht op te geven, als ik zeker wist wat hem griefde. Omdat ik dat niet kan raden, vrees ik dat ik, wanneer ik het raspaard probeer te aaien, onopzettelijk een pijnlijke plek aanraak en dat het, zonder dat | |
[pagina 250]
| |
het wordt bedreigd, overal naar achteren trapt.Ga naar voetnoot9. Als hij helemaal niet is beledigd, is het zijn beurt om twee brievenGa naar voetnoot10. te beantwoorden die hij, zoals je schrijft, twee volle jaren bij zich heeft bewaard zonder het zegel te verbreken. Maar wat dit tere punt ook is, vooropgesteld dat er een is, ik denk dat de tijd de beste geneesheer zal zijn. Het ontbreekt mij niet aan mensen aan wie ik, of ik wil of niet, terugschrijf, en Budé ontbreekt het niet aan degenen die het paard naar de vlakte brengen.Ga naar voetnoot11. Ik heb namens jou de groeten overgebracht naar Henricus Glareanus, die naar ik meen jou zelf zal schrijven. Ik heb, denk ik, op bijna alle delen van je brief een antwoord gegeven. De laatste dagen leest een dienaar voor mij, wanneer ik na het middagmaal een wandeling maak, meestal iets voor uit de brieven van Budé,Ga naar voetnoot12. als ik een keer geen geschikte metgezel heb die voor mijn maag bevorderlijk is. Jouw besluit aan de meeste brieven noten toe te voegen heeft mijn volledige instemming. Zodoende worden ze door meer mensen met meer vrucht gelezen en verdragen ze het verloop van de tijd beter, omdat ze zich met hun directe nut aanbevelen. Daaronder zijn er enkele gericht aan Pierre Lamy die naar Bazel is gebrachtGa naar voetnoot13. door de Pool Jan Łaski, een jongeman die bij zijn landgenoten veel aanzien geniet en zo geleerd is als er weinig zijn. Lamy kwam hier terwijl hij alleen van kleding was veranderd.Ga naar voetnoot14. Nooit heb ik iets gezien dat zuiverder is dan zijn handelwijze, waarin je geen enkele tekortkoming zou kunnen aantreffen, behalve dat hij een buitensporige afkeer had van verwaandheid en onstuimigheid. Na een paar maanden raakte hij verzwakt en ik kon geen andere oorzaak hiervoor vermoeden dan het koude weer, waaraan hij niet was gewend omdat zijn nek en benen meer dan gebruikelijk onbedekt waren. Toch hield hij intussen niet op aan de wrange Duitse wijn veel water toe te voegen. Zo lukte hem wat keizer Augustus placht te wensen: een aangename dood,Ga naar voetnoot15. zodat het leek alsof hij was ingeslapen en niet gestorven. Zijn lichaam is bij de franciscanen als van een leekGa naar voetnoot16. begraven; ik hoop dat zijn ziel onder de serafijnse geesten | |
[pagina 251]
| |
leeft. Voor het geval je dit niet wist, wilde ik dat je hiervan op de hoogte bent. Het ga je goed. Groet namens mij je collega Danès, maar vooral Budé als jou dat goeddunkt. Freiburg im Breisgau, 13 maart in het jaar 1531 na de geboorte van Christus |
|