De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |
2443 Aan Jacopo Sadoleto
| |
[pagina 217]
| |
Als uw vergevingsgezindheid mij deze ene fout niet kwalijk neemt, zal ik bij alle andere zaken in het vervolg graag mijn best doen om mij aan uw oordeel aan te passen - iets waarmee ik, zoals u schrijft, al voor een deel ben begonnen. Wanneer u mij met mijn beperkte capaciteiten, die zo zuinig en ik zou bijna zeggen zo gierig uw uitstekende kwaliteiten waardeert, met volle handGa naar voetnoot4. zoals men zegt met zoveel lof overlaadt, moet u niet denken dat u een en al vergeefse moeite doet. Want u bereikt daarmee, dat ik steeds meer ontzag voor u heb en des te meer ontevreden ben over mijzelf, omdat ik besef dat ik niet minder door uw bescheidenheid van geest dan door al uw overige kwaliteiten op grote afstand bij u achterblijf. Maar het is beter hieraan voorbij te gaan om uw bescheidenheid niet te overladen, vooral omdat wij, zoals u even waarachtig als vroom schrijft, al wat wij zijn of kunnen geheel aan de goddelijke vrijgevigheid dienen toe te schrijven. Want hoewel uw woorden die mij de bijzondere oprechtheid van uw karakter aanduiden, mij niet aantasten en in zoverre ook nuttig zijn omdat zij mijn traagheid en kleinmoedigheid tot ijver aanzetten, begrijp ik uit uw ongedwongen en vriendelijke vermaningen, dat ik nog meer verzekerd kan zijn van uw welwillendheid, en pluk ik hiervan een niet minder rijke vrucht. Zoals ik meen uit uw brief te hebben afgeleid, zijn er twee punten waarin u wenste dat ik voorzichter of althans gematigder was: namelijk in het beschimpen van zaken die, hoewel zij niet tot de volmaakte godsdienst behoren, toch met de ware godsdienst niet in strijd zijn, zoals het aanroepen van heiligen en het gebruik van beelden; en vervolgens in het weerleggen van aantijgingen van bepaalde lieden, waarvan u adviseert dat ik ze volledig moet negeren of zo weerleggen dat het lijkt dat ze geen enkele ergernis hebben gegeven. Ik zal van mijn kant nooit ontkennen dat ik in beide gevallen heb gezondigd, en zou in hoge mate verlangen dat wat in veel gevallen is gebeurd, ongedaan gemaakt kon worden. In ieder geval verbeter of matig ik - het enige dat nu mogelijk is - zeer veel in de werken die ik heb gepubliceerd, want ik ben een veel strengere beoordelaar van mijn geschriften dan de heilige Augustinus van de zijne was (vrienden nodigen mij steeds weer uit hem na te volgen). Was u of iemand die op u lijkt maar op het juiste moment als raadgever aanwezig geweest, want nu pas ondervind ik hoe weinig het applaus van sommigen en de stemmen van hen die ‘Bravo, bravo’ roepen hebben bijgedragen. Toch zijn bepaalde aantijgingen dusdanig dat het goddeloos is daarbij te zwijgen, zoals wanneer ik in talrijke preken of boeken die zijn verschenen, word beschreven als een auteur van goddeloze leerstellingen, een vernieler van de pauselijke waardigheid, een vervalser van de onaantastbare Schrift en de bedenker van een schisma. Degene die dit stilzwijgend verdraagt, zou | |
[pagina 218]
| |
mij in geen enkel opzicht een vroom iemand lijken. Wat was er, daargelaten dat men absoluut geen ontzag voor mijn goede naam heeft, minder bevorderlijk voor de rust in de kerk dan dat zeer velen overtuigd zijn van wat die lieden in hun samenzwering van haat beraamden? Met niemand die slechts op mijn talent kritiek had of in mijn gedrag iets miste, voerde ik een felle discussie. De roem van geleerdheid sta ik zonder enige moeite aan wie ook maar af; ik zeg eerlijk dat ik in mijn gedrag niets anders dan een mens ben. Maar wat is zwijgen bij een duidelijk valse aanklacht van uiterste goddeloosheid anders dan het bekennen van een misdaad? Want vriendelijk en rustig antwoorden kan de dubbele verdenking van een weinig gewetensvolle geest of een geest die verraderlijk met de tegenstanders van de kerk gemene zaak maakt, met zich meebrengen. Want het gevaar zou bestaan dat iemand bij zichzelf aan de woorden van Marcus TulliusGa naar voetnoot5. denkt: ‘Als u niet zou doen alsof’, Erasmus, ‘zou u niet zo handelen’. Toch heb ik zelfs hierbij niet tegen iedereen mijn tong en mijn pen gebruikt. Sommigen heb ik, omdat zij dat zo verdienden, eerder uitgelachen dan van hun ongelijk overtuigd, terwijl ik mij overal meer inhield dan degenen door wie ik werd aangevallen, althans naar mijn mening. Want het kan gebeuren en het gebeurt doorgaans, dat gevoelens mijn oordeel misleiden. En ik ben zo, zeg ik eerlijk, dat als ik word aangevallen, ik verhit kan raken, maar ik volhard niet in mijn woede en vergeet beledigingen zoals ieder ander. Maar wanneer het gaat om het uitgeven van boeken, pleeg ik heel weinig aan mijn woede toe te geven. U zou wellicht deze woorden niet volledig afkeuren, als u tijd had hun aantijgingen en mijn verweerschriften te lezen. Maar mogen de goden u betere zaken geven dan dat u van uw meest heilige bezigheden zoveel goede uren afhaalt en deze aan onaangename kletspraat besteedt. Hoezeer voorts mijn karakter niet geneigd is tot gevechten die zwaarder zijn dan die tegen gladiatoren, bewijst juist het feit dat ik tot nog toe veel verweerschriften heb geschreven en niets anders dan verweerschriften en zelfs geen enkel smaadschrift. Maar Cato, die vaker anderen heeft beschuldigd dan zelf voor het gerecht is gedaagd, wordt als een goed iemand beschouwd. Wat de zaak zelfs schandelijker maakt is het feit dat, wanneer ik in de arena een net en een sikkel vasthoud tegen degenen die die lieden met al hun gebeden als doodsvijanden van de vroomheid omgebracht willen zien, zij mij in de rug aanvallen, terwijl ik met groot gevaar voor mijn leven en bezittingen juist voor hen strijd - en dat steeds weer, nu eens Zuniga, dan weer Sancho,Ga naar voetnoot6. | |
[pagina 219]
| |
nu eens Latomus, dan weer Béda, nu eens Cousturier, dan weer Eck,Ga naar voetnoot7. nu eens Clichtove,Ga naar voetnoot8. dan weer de narren van Vincentius,Ga naar voetnoot9. nu eens de scharen Spaanse monniken,Ga naar voetnoot10. dan weer Alberto Pio,Ga naar voetnoot11. nu eens Titelmans,Ga naar voetnoot12. dan weer Carvajal.Ga naar voetnoot13. Ik zwijg over degenen wier boeken, die nog niet door de drukkers zijn verspreid, bij de mensen van hand tot had gaan. Dan heb ik het nog niet eens over de kwaadaardige en giftige beschimpingen, die mijn naam noch privé noch in het openbaar sparen. Het is niet veilig, mijn beste Sadoleto, aan een brief toe te vertrouwen hoe groot het gevaar is, waarmee ik tegen de bedenkers van nieuwe geloofswaarheden een gevecht voer. En ik zou nu verlangen dat mijn betrouwbaarheid bij u enig gewicht heeft en dat u gelooft dat er niemand is die zij meer haten of voor wie zij meer hinderlagen aanleggen. Als u mijn DiatribeGa naar voetnoot14. hebt gelezen, de twee HyperaspistesGa naar voetnoot15. tegen het zeer heftige boek van Maarten Luther, de Spongia tegen Hutten,Ga naar voetnoot16. het pamflet tegen Leopold,Ga naar voetnoot17. de brief aan Vulturius,Ga naar voetnoot18. het boek tegen de predikers van Straatsburg,Ga naar voetnoot19. zult u, verstandig als u bent, gemakkelijk kunnen raden hoe vastbesloten ik ben, dat ik mij niet uit de gemeenschap van de kerk van Rome wil terugtrekken. Ik zwijg hier bovendien over de zeer felle pamfletten die ik geen antwoord waard achtte of die drukkers nog niet hebben uitgebracht. Ik laat de dreigende brieven achterwege die met veel gif waren gekruid, ik heb het niet over beschuldigingen en heimelijke oplichterijen, die iedere geest, hoe verheven ook, van zijn rust kunnen beroven. Wat het betekent met zoveel monsters te strijden, zult u beter kunnen begrijpen dan voelen, omdat u nooit door dit soort buitensporigheden ben | |
[pagina 220]
| |
geplaagd. Want uw integer gedrag, waarover zelfs Fama vreest te liegen, uw onvergelijkelijke geleerdheid, die veilig buiten het bereik van de speren van de afgunst ligt, en ten slotte uw waardigheid en gezag houden de angels van de horzels en het geblaf van honden op afstand, terwijl mijn middelmatigheid of liever gezegd mijn nederige positie mij daaraan blootstelt. Allereerst heeft een mateloze liefde voor de vrijheid mij bedrogen: ik zag dat eerbetoon zonder de last van zorgen niet kon worden aanvaard en gekoesterd. Om die waardige positie te bereiken schoot ik zelf meer tekort dat het geluk. Maar met dezelfde instelling waarmee ik voor een waardige positie ben gevlucht, had ik voor de verheerlijking van roem moeten vluchten. Deze vergissing van mij begon ik te laat te merken, toen mijn ongelukkige lichaam ongetwijfeld zo was uitgeput, dat het niet tegen een verblijf aan het hof, waar ik naar toe was gelokt, en tegen geen enkele schitterende functie opgewassen kon zijn. Intussen verscheen er deze storm in de kerk die mij totaal had laten verdrinken, als de gunst van andere vorsten, maar vooral van keizer Karel, mij in zekere mate niet had gesteund. Want als dit soort mensen eenmaal is begonnen buiten zichzelf te zijn, worden zij allerminst door het gezag van de keizer of de paus afgeschrikt. Dit heeft tot gevolg gehad dat ik mijn vroegere vijanden, die tegen mij werden opgezet omdat de schone letteren naar hun overtuiging vooral door mijn toedoen in mijn land weer tot leven waren gekomen, niet gunstig kan stemmen, en dat ik tegen degenen met wie ik in een gezamenlijke overeenkomst ten aanzien van de studies was verbonden, vanwege de vernieuwde geloofswaarheden de arena in word geduwd. Zodoende word ik van beide kanten gestenigd, en weliswaar ongestraft, omdat ik niet van een buitengewone geleerdheid, een schitterende positie en enig gezag ben voorzien. Heel wat veiliger zou ik zijn (ik heb het over zaken die buiten mij liggen), als ik mij naar het kamp van de nieuwe geloofswaarheden had begeven of als ik de slavernij van het hof had verdragen. Van het een weerhield mij mijn geloof, van het ander gedeeltelijk mijn aard en gedeeltelijk mijn gezondheid. Voordat deze meningenstrijd ontstond, was ik zeer geliefd bij degenen die in de humaniora zijn ingewijd, vooral in Duitsland, en dacht ik dat ik enkel met deze bescherming voldoende beveiligd was. Nu heb ik bijna geen vijanden die agressiever zijn dan degenen die ik tevoren als mijn vurigste verdedigers beschouwde. Zo gebeurde het dat ik, als een zwak en weerloos beestje over de grond kruipend, niet alleen aan honden, zwijnen, eksters, raven, kauwen, adders en slangen was blootgesteld, maar ook aan wespen, wandluizen en vlooien. En degenen die elkaar in een onverzoenlijke oorlog bestreden, voegden hun wapens samen, eensgezind als ze waren om mij te verscheuren. Ook ontbrak het niet aan Italianen die de keizer en het hele hof van de keizer ophitsten mij om te | |
[pagina 221]
| |
brengen.Ga naar voetnoot20. En zij hadden hem ervan overtuigd, als ik niet met behulp van brieven vorsten die billijker oordeelden van hun mening had afgebracht. Toch is noch de keizer, noch de paus in staat iemand volledig te beschermen tegen de slagordes van lieden, gewapend en ongewapend en gehuld in monnikspij. Wat moest ik doen? Een paard beschermt zich met zijn hoeven, een hond met zijn tanden, een koe met haar hoorns, een stekelvarken met zijn stekels, bijen met hun angels, een sidderrog met vergif, en duiven hebben behendigheid in vliegen als bescherming. Ik had niets dan mijn pen, waarvan ik altijd had gewenst dat ik hem voortdurend zonder bloed besmet kon vasthouden. Omdat de lotsbeschikkingen dit weigerden, heb ik mijn toevlucht gezocht tot wat er het dichtst bij kwam: ik heb slechts degenen geantwoord die mij nogal heftig in het nauw brachten, en van hun namen heb ik graag afgezien. Ik heb er nauwlettend voor gewaakt geen enkele orde te beledigen waarbij ik mij overal meer beheerste dan degene die mij aanviel. Om kort te gaan: ik gebruikte eerder het schild dan het zwaard. Bij het antwoord aan Cousturier lijkt het niet alleen anderen, maar ook mij dat ik enigszins van mijn karakter afwijk. Want niemand schreef met zo weinig kennis van zaken en zo onbeheerst tegen mij als hij, toen hij van een theoloog aan de Sorbonne een kartuizer monnik werd. Toch heb ik spijt dat ik bepaalde lieden heb geantwoord, vooral Cousturier, want ik zou mijn goede naam heel weinig hebben geschaad, als ik zijn kletspraat had genegeerd. Ik zou dat hebben gedaan als een belangrijk iemandGa naar voetnoot21. mij bij mijn aarzeling niet tot iets anders had geadviseerd. Vaak doe ik met een vaderlijke of liever broederlijke genegenheid een beroep op hen, vraag ik vriendelijk en raad ik hen aan dat zij hun de aandacht weer op gezondere plannen richten en ophouden, terwijl zij mij in het nauw trachten te brengen, zichzelf en hun orde een grote vijandigheid en schande te bezorgen, vooral bij geleerde en verstandige personen. Uw mening wordt gedeeld door Cuthbert Tunstall, een man die erg op u lijkt, bisschop in Engeland, tot voor kort in Londen en nu in Durham. Hij zingt doorgaans bijna hetzelfde lied als u op dit moment.Ga naar voetnoot22. Maar ook hij heeft vanwege zijn bezigheden aan het hof en in de kerk geen tijd om pamfletten van degenen die mij aanvallen, en mijn verweerschriften van de andere kant met veel aandacht te lezen. Want het is in geen geval veilig verhalen en beschuldigingen bij banketten te geloven. Toch hecht ik zeer veel waarde aan zijn oordeel en heb ik op zijn advies veel passages gematigd. Om deze reden zeg ik eerlijk | |
[pagina 222]
| |
dat ik meer aan hem dan aan iemand anders te danken heb, hoewel ik aan hem om veel andere redenen heel veel te danken heb. Tot zover mijn antwoord op het deel van uw brief, waarin u mij aanspoort het geblaf van schreeuwlelijkers stilzwijgend naast mij neer te leggen of zo te weerleggen, dat ik allerminst de indruk maak aan mijn woede te hebben toegegeven. Maar ik zou niet willen dat u, eminente heer, denkt dat ik dat zo zeg, alsof ik vrij ben van schuld en dat u mij tevergeefs of in strijd met mijn verdiensten hebt geadviseerd, maar in de hoop dat u mij meer welgezind bent en de fouten die ik tot nu toe heb gemaakt, gemakkelijker vergeeft. Ik kom nu bij een ander deel van uw brief, waarin u mij verstandig adviseert mij niet te fel tegen de voorliefdes van het volk te verzetten, in zaken die, ook al zijn ze niet van een volmaakte vroomheid, toch niet met goddeloosheid zijn verbonden. Tot dit soort behoren de verering van heiligen en de overvloed aan schilderingen. Wat aan u is bericht weet ik niet; maar er is geen sprake van dat ergens in mijn boeken de verering van heiligen of het gebruik van schilderingen wordt veroordeeld. Soms heb ik kritiek op de bijgelovige en misplaatste verering van heiligen. Ik meen dat het bijgelovig is wanneer een soldaat, die op rooftocht uit zal gaan, zichzelf een ongedeerde terugkeer garandeert, indien hij een beeld van Barbara met gebogen knieën heeft begroet en ter ere van haar kleine gebeden heeft opgezegd die sterk lijken op magische bezweringen. Misplaatst is het naar mijn mening, wanneer wij heiligen met kleine kaarsen en afbeeldingen vereren, terwijl ons hele leven met hun gedrag in strijd is. Want voor heiligen is verering het meest welgevallig als iemand hun vroomheid navolgt. Het vernielen van schilderingen en beelden, voor zover het belangrijke versieringen in het leven zijn, heeft mij altijd tegengestaan, hoewel ik zou wensen dat er niets in kerken wordt gezien dat die plaats niet waard is. Over het aanroepen van heiligen en het aanbidden van beelden woedt een felle strijd. Ten eerste staat het vast dat er geen passage in de Heilige Schrift voorkomt, die het aanroepen van heiligen toestaat, tenzij men het verhaal dat in de parabel van het evangelie de rijke de hulp van Abraham inroeptGa naar voetnoot23. zo wil verdraaien. Hoewel het bij zo'n belangrijke kwestie terecht gevaarlijk kan lijken zonder het gezag van de Schrift iets te vernieuwen, keur ik het aanroepen van heiligen toch nergens af en vind ik dat men het niet moet afkeuren, als bijgeloof, dat ik herhaaldelijk bekritiseer, tenminste afwezig is, en dat niet zonder reden. Want ik leg het als bijgeloof uit, wanneer alles aan heiligen wordt gevraagd alsof Christus is gestorven, of wanneer wij de hulp van heiligen inroepen, in de overtuiging dat zij meer geneigd zijn naar onze gebeden te luisteren dan God, of wanneer wij van afzonderlijke heiligen bijzondere dingen vragen - alsof Catharina wel zou | |
[pagina 223]
| |
kunnen geven wat Barbara niet kan - of wanneer wij hen niet als bemiddelaars aanroepen, maar als de scheppers van de goederen die God ons schenkt. Ik denk niet dat het wijzen op deze zaken u goddeloos lijkt, en ik weet zeker dat het u zelfs niet overbodig voorkomt, als u het wonderbaarlijke bijgeloof van mijn landgenoten in dit opzicht zou kennen. In de buurt van een groter gevaar komt al de aanbidding van beelden, waarvoor de Schrift ons niet alleen niet aanmoedigt, maar zelfs ernstig waarschuwt. Want als wij het vernuftige verzinsel van Scotus goedkeuren, namelijk dat men beelden met dezelfde verering moet aanbidden als degenen die zij voorstellen, waren die oude kerkvaders die zich met zoveel ijver tegen het opnemen van beelden in de kerken van christenen verzetten, erg traag van begrip. Als dezelfde wijze van verering nu niet bij de beelden van God en de heiligen past - terwijl het volk met dezelfde devotie voor de beelden van heiligen zijn hoofd ontbloot, op de grond gaat liggen, op de knieën kruipt, na aanraking hun handen kust en ze met zwachtels wrijft - met welk teken zult u dan uiteindelijk de soort van verering onderscheiden? Wat moet ik nu zeggen over degenen die met beelden spreken alsof deze gevoel bezitten, en die niet voor alle beelden van Christus en heiligen dezelfde genegenheid hebben, maar van het ene beeld hopen te verkrijgen wat zij een ander niet zouden durven vragen? Ook al is dit meer dan waar, ik zal toch niet proberen al smekend een straf af te wenden, als iemand ergens in mijn geschriften kan aantonen, dat ik het aanroepen van heiligen of de verering van beelden simpelweg heb veroordeeld. Als u zo vriendelijk zult willen zijn in deze kwestie voor mij ook bij anderen borg te staan, beloof ik dat dit zonder belasting en schade voor u zal gebeuren. Indien iemand u ervan heeft overtuigd dat het anders is en u mij onvoldoende vertrouwt, verzoek ik u dat u degenen die dit berichten opdraagt de passages aan te wijzen. Zodra u ze hebt onderzocht, zult u zien dat hun tragische aantijgingen niets anders zijn dan zuivere rook en mist. Hoewel deze zaken op zich van weinig belang zijn en u mij hiervoor zo rustig en vriendelijk waarschuwt, probeert u mij toch met buitengewone terughoudendheid onder het voorwendsel van onze vriendschap van roekeloosheid en onbezonnenheid af te brengen; daarbij verschilt u zeer veel van het gedrag van sommigen die, hoewel zij zelf de weg volledig kwijt zijn, toch om de drie woorden schisma's en ketterijen laten horen. Ik zal het, mijn beste Sadoleto, met grote gelatenheid verdragen, dat ik door mensen zoals u ook met beledigingen of vuistslagen word gewaarschuwd; er is geen sprake van, dat ik aan zulke vriendelijke vermaningen aanstoot neem, nog daargelaten dat het mij ergert dat ik niet wat vrijmoediger word berispt. Want Cuthbert Tunstall, in andere opzichten uw gelijke, overtreft u alleen hierin, dat hij nogal vrijmoedig kritiek levert als iets in mijn werken hem niet aanstaat, omdat hij | |
[pagina 224]
| |
mijn karakter meer van dichtbij heeft leren kennen en mijn gewoonten hem beter bekend zijn, omdat wij zelfs in hetzelfde huis hebben gewoond.Ga naar voetnoot24. Wat de bijzondere priesterfunctie betreft, die paus Clemens op uw aanraden van plan was mij te geven als hij niet door lasterpraat van bepaalde lieden tot een tegengestelde mening was gebracht,Ga naar voetnoot25. zeg ik eerlijk dat ik u voor uw bereidwilligheid ten volle dank ben verschuldigd. Toch denk ik dat voor zover het mijn plan voor de toekomst betreft mijn zaken geen schade hebben geleden. Want als ik door dergelijke verlangens in beslag was genomen, bood de welwillendheid van de keizer, de koning van Engeland en de koning van Frankrijk mij meer dan ik, zelfs als ik erg hebzuchtig was, zou kunnen wensen. Sinds het lot mij voldoende gaf om mijn arme lichaam te voeden, meende ik verder niets te moeten wensen dan vrije tijd en rust, zowel voor mijn hoge leeftijd als voor mijn studies, waarin ik heb besloten rust te vinden zo lang de goden mij verder laten leven. Waarvan men Clemens heeft overtuigd weet ik niet.Ga naar voetnoot26. Van het volgende ben ik volledig overtuigd: als mijn innerlijk en wat ik heb gedaan en heb doorstaan even bekend was aan de paus als aan God die alle harten kent,Ga naar voetnoot27. zou hij Erasmus heel wat gunstiger gezind zijn dan degenen die onstuimig schreeuwden. Als ik had geprobeerd mijters en prebenden te verkrijgen, zou ik het nu betreuren dat ik vergeefse moeite had gedaan. Nu denk ik niet dat voor mij veel voordeel verloren is gegaan, als ik mijn ijver aan de leider van de spelen zal hebben bewezen. Zoals ik de bijzondere en belangeloze eerlijkheid van uw karakter koester, kan ik mij voorts niet genoeg verbazen over het karakter van degenen, die geprobeerd hebben de gevoelens van de paus met hun lasterpraat tegen mij op te zetten; want het is voor mij geen geheim wie het zijn. Met een van henGa naar voetnoot28. deelde ik in Venetië niet alleen een dak en een tafel, maar ook een kamer en een bed. Geen enkel onrecht heb ik hem aangedaan; integendeel, toen hij in tamelijk benarde omstandigheden verkeerde, heb ik hem met mijn aanbevelingsbrieven enigszins geholpenGa naar voetnoot29. en nergens in mijn geschriften wordt hij anders dan eervol vermeld. Hoe niettemin zijn gevoelens tegenover mij waren, laat overduidelijk het boekjeGa naar voetnoot30. zien waarin hij uit- | |
[pagina 225]
| |
legt wat het Hebreeuwse ‘racha’ betekent. Aan het hof van de paus ging dit boekje bij velen van hand tot hand en een vriend stuurde mij in goed vertrouwen een kopie ervan. Daarin schrijft hij zonder enige aanleiding aan de paus dat hij buitengewoon verbaasd was dat, toen bij de boerenopstand zoveel duizenden mensen in Duitsland waren omgebracht, Erasmus nog leefde, die de leider en vaandeldrager van de opstand was geweest en die deze heftige storm ontketende en de zeeën tot in het diepst omwoelde. Alsof ik iets te maken had met deze even waanzinnige als jammerlijke boerenopstand, en alsof ik niet als eerste van iedereen tegen het in opstand komen heb geprotesteerd, op een meer bescheiden, maar naar ik meen ook op een meer verstandige wijze die geschikter is om de eenheid van de kerk te beschermen, dan degenen die meenden dat deze brand onmiddellijk met geschreeuw, dreigementen en geweld zou worden geblust. Ik zie ervan af namen te noemen, want onder hen zijn er enkelen met wie ik in bijzondere vriendschap ben verbonden. Toch zie ik dat zij tot nog toe niets anders hebben bereikt dan dat meer steden zich met hechtere overeenkomsten onderling hebben verbonden en iedere dag daarmee voortgaan. Moge de almachtige Christus ervoor zorgen dat blijkt dat ik een onbetrouwbare ziener ben. Maar als (wat God verhoede) u ziet dat er angstaanjagende onlusten in de wereld ontstaan, die niet zozeer onheilbrengend voor Duitsland als verderfelijk voor de kerk zijn, zult u zich herinneren dat dit door Erasmus is voorspeld. Ten eerste had men zich niet om Luther met zijn stellingen over aflaten moeten bekommeren en geen olie op het vuur moeten gooien. Vervolgens had men de zaak niet via monniken, die bijna overal worden gehaat, en niet door onbeheerst geschreeuw bij het volk of door het verbranden van boeken en mensen moeten behandelen, maar slechts met boeken die onder geleerden zouden circuleren. Ten slotte had men hen tijdelijk moeten negeren en verdragen, zoals we dat tot nog toe met de BohemersGa naar voetnoot31. en de Joden hebben gedaan. Juist tijd is vaak een redmiddel bij ongeneeslijke rampen. Hoewel ik dit onophoudelijk adviseerde, heeft men zo slecht naar mij geluisterd dat ik (of ik het wilde of niet) een medestander van de sekten was. De bekende bullendragerGa naar voetnoot32. beeldde zich in dat hij een voortreffelijke daad verrichtte, omdat hij overal waar Karel langs zou komen alles met rook en het verbranden van papier vulde en iedereen bedreigde. Het lag niet aan hem dat hij er niet in slaagde mij tot zwijgen te brengen. Erasmus zou zijn omgekomen, als hij | |
[pagina 226]
| |
gewillige oren van vorsten had aangetroffen. Tegen mijn aard in heb ik mij door hem laten ophitsen. De anderGa naar voetnoot33. die ik niet van gezicht kende, maar die mij door de reputatie van zijn geleerdheid en innerlijke beschaving zowel bekend als dierbaar was, ging in Rome overal tegen Erasmus tekeer als iemand die niet behoorlijk kan spreken, ongeletterd is en niet in staat te oordelen. Nadat ik in een vriendelijk en respectvol geschreven briefGa naar voetnoot34. mijn beklag bij hem had gedaan, antwoordde hij mij met een weldoordacht boek van gemiddelde omvang, dat hij naar mij stuurde voordat het was gedrukt.Ga naar voetnoot35. Daaruit leidde ik eenvoudig af dat hij mijn werken niet had gelezen, maar wat hij had gehoord en wat hem was bericht opschreef, en dat hij zelfs alleen maar schreef door medewerkers in te huren. Toen dat werk, dat in Parijs was gedrukt, met enkele toevoegingen mij had bereikt, heb ik geantwoord, maar vriendelijk en respectvol,Ga naar voetnoot36. terwijl ik er zorgvuldig voor waakte, voor zover de aard van de zaak dat toeliet, dat mij iets zou ontvallen dat zijn karakter terecht griefde of zijn reputatie beschadigde, waarbij ik zelfs wederzijdse vriendschap aanbood, wat hij aan het eind van zijn boek voorstelde. Maar degene die met het opruien was begonnen kende geen rust, en in Parijs ontbrak het niet aan mensen die hem ophitsten, vooral franciscanen wier heilig gewaad hij drie dagen voor zijn overlijden aantrok. Daarin is hij begraven met de plechtige riten van die orde,Ga naar voetnoot37. voordat de drukker het boek had voltooid. Ik heb nog geen gelegenheid gehad het te zien. Degenen die het hebben gezien zeggen dat het een enorm boek is, waarin met veel ingehuurde medewerkers uit al mijn geschriften al wat op welke manier ook aan afgekeurde leerstellingen verwant kon lijken, is verzameld. Hoeveel verstandiger zou het zijn passages uit te kiezen die zich openlijk verzetten tegen dergelijke leerstellingen die talloos zijn? Zo is die goede man na, zoals men gewoonlijk zegt,Ga naar voetnoot38. een steek met zijn angel gevlucht. Ik bid God om barmhartigheid voor zijn ziel en wens dat hij succesvollere verdedigers bij de hoogste rechter aantreft dan hij zelf de Franse koning tegen de keizer of de paus tegen de troepen van de keizer heeft verdedigd, of zichzelf bij de verdediging van zijn vorstendom. Voor het aan banden leggen van Zuniga betuig ik u zeer gaarne mijn erken- | |
[pagina 227]
| |
telijkheid.Ga naar voetnoot39. Ik weet dat paus Adrianus hem heeft verboden iets tegen mij te schrijven,Ga naar voetnoot40. maar pas nadat hij al naast de AnnotationesGa naar voetnoot41. die hij in Spanje had gepubliceerd en in Rome verspreidde, met vijf of zes pamflettenGa naar voetnoot42. tegen mij tekeer was gegaan tot hij er genoeg van had. Zelfs nu dreigt hij met iets, niet meer met geloofswaarheden, zoals hij zegt, maar met iets grammaticaals. Naast dit soort aantijgingen heeft Duitsland bepaalde monsters van een boosaardige en nauwelijks te geloven hardnekkigheid, die met hun wonderbaarlijke ndermijningen als doel hebben Erasmus aan rovers bloot te stellen of hem verdriet te bezorgen. Maar tot nu waren zij dankzij Christus niet in staat mijn geest van zijn voornemen af te brengen en hebben zij mijn studies niet zoveel schade toegebracht. Ik keer terug naar de psalm die door u is geprezen.Ga naar voetnoot43. Voortaan zal ik eerlijk proberen dat wat ik schrijf zonder uitzondering uw goedkeuring verdient, hetgeen ik naar ik vrees in deze psalm niet heb bereikt. Ik zal zeker de hoop haar te verkrijgen nooit opgeven, sinds ik op uw instigatie ben begonnen vorderingen te maken. Slechts bij dit soort geschriften pleeg ik trouwens nogal spaarzaam aan mijn ergernis toe te geven, wanneer ik namelijk bij zulke verheven mysteries mijzelf op een godsdienstige verering voorbereid. In dit opzicht ben ik het volledig met u eens, dat het lezen van veel commentatoren enig ongemak geeft, vooral voor degene die dit soort onderwerpen behandelt; en dat het veel gelukkiger verloopt als iemand na de hele zaak te hebben bekeken zich geheel overgeeft aan een geheime geest, terwijl hij zijn aandacht intussen niet alleen van zonden, maar ook volledig van externe en geringere zorgen afhoudt en naar een verheven, afgelegen plaats wegvoert, die vrij van al het lawaai van wereldse verlangens en rustig is. En het herhaaldelijk invoegen van een gebed, dat de kracht en de opgewektheid van de geest opvallend vernieuwt, is van groot belang. Onsterfelijke God, hoe groot zou ons geluk zijn, als wij verschillen in meningen en gevoelens opzij zouden zetten en ons eensgezind op de vruchtbaarste akkers van de Schrift zouden oefenen, of als wij in de lieflijkste weiden daarvan zouden spelen (als men toch dat woord moet gebruiken in een zaak die zo weinig met spel te maken heeft). Maar omdat ik mij van mijn onreinheid bewust ben en heel goed weet, wat voor een ongeschikt en eigenzinnig gereedschap ik lever voor het werk van de Geest om die zaken te behandelen, waarin hij wilde dat de geheimen van de hemelse filosofie volledig onzichtbaar waren ge- | |
[pagina 228]
| |
maakt, alsof ze in de meest heilige tempel waren verborgen, pleeg ik ze niet zonder te beven te benaderen. Bijna niemand verkeert daarin met voldoende eerbied, behalve degene die er voortdurend in verkeert. De vredige zuiverheid van uw hart is voor mij het eerst beschreven door Niccolò Leonico,Ga naar voetnoot44. naar het lijkt een integer iemand, die in de filosofie van Plato zeer bedreven is. Hij heeft haar beschreven in een dialoogGa naar voetnoot45. waarin hij u op een zeer heilige manier over het bidden laat spreken. Als ik deze dialoog eerder had gelezen (ik zou hem hebben gelezen als vrienden hem op tijd hadden gestuurd), zou mijn boekje over het bidden tot GodGa naar voetnoot46. heel wat minder armoedig en minder laag-bij-de-grondsGa naar voetnoot47. zijn geweest. Maar de vroomheid van uw geest die ik daar zag geschetst, werd veel duidelijker weergegeven door de indrukwekkende uitleg van uw psalmen,Ga naar voetnoot48. vooral de laatste die ik met meer aandacht en (zoals de Grieken zeggen) ademloos heb gelezen. Beide zou ik hebben laten drukken als anderen mij niet voor waren geweest. U zou nauwelijks kunnen geloven hoezeer ik op u ben gesteld vanwege uw oordeel, dat sterk met mijn mening overeenkomt. ‘Wie weet,’ zegt u, ‘of de almachtige God die u werkzaamheden, zorgen en een zwakke gezondheid geeft, dat met een groter voordeel voor u doet dan wanneer hij u rust en aangenaam nietsdoen zou bezorgen?’Ga naar voetnoot49. U lijkt mij al helemaal van binnen te hebben bekeken, zodat u mij beter kent dan ik mijzelf. In een onafgebroken loop van zoveel rampen pleeg ik mijn geest te steunen met geen ander argument dan dat ik overweeg dat dit voor mijn heil voordelig is. Want God reinigt met zijn onuitsprekelijke wijsheid op verschillende manieren de mensen en maakt dat zij hem waardig zijn. Hij leidt als een uitmuntende koorleider verschillende toneelspelers naar het theater van dit leven en heeft voor iedereen een beloning gereedgemaakt, als iedereen zijn rol die hem is toegekend naar behoren vervult. De heilige Paulus de Heremiet is juist bekend omdat hij, aan één plaats gebonden, zijn hele leven verborgen bleef. De zalige Hilarion heeft doordat hij voor roem vluchtte overal bekendheid gekregen. De heilige Antonius heeft zich tussen de woestijn en de steden verdeeld. Niemand van hen heeft enige tegenspoed ondervonden. Hoe groot is het verschil tussen Hieronymus en Augustinus, tussen Chrysostomus en | |
[pagina 229]
| |
Basilius, tussen Athanasius en de theoloog Gregorius?Ga naar voetnoot50. Om het maar niet over anderen te hebben, die in talent, geluk en levenswijze zeer verschillend, maar in godsdienstigheid gelijk waren. Als de koorleider mij een nederige en ellendige rol heeft toegekend, dien ik dan tegen hem te morren of de toegewezen rol naar beste kunnen op mij te nemen? Degene door wiens oordeel zaken van stervelingen worden geleid, zal aan dit toneelstuk een goede ontknoping geven. Deze overdenking maakt dat ik nog niet alle hoop verlies over deze onlusten in Duitsland, die op een groot voordeel voor de kerk zullen uitlopen. Want hij weet zelfs onze ellende om te zetten tot zijn glorie en het heil van zijn uitverkorenen. Maar wat u met uw buitengewone goedheid in uw gebed voor Duitsland vraagt, moet men ook voor veel andere gebieden vragen waarin deze koorts niet minder onstuimig rondwaart, ook al is hij minder heftig uitgebroken. Maar als deze zaak door mensen zoals u was behandeld, zou men nu overal minder in nood verkeren. De onstuimigheid van bepaalde lieden die meer naar zichzelf dan naar Christus kijken, heeft tot nog toe de ziekte verergerd en verergert hem ook nu nog. Maar wanneer het onze koorleider goeddunkt, zal dit alles de christelijke zaak ten goede komen. U bent trouw aan uzelf, zeer ingetogen Sadoleto, wanneer u mij voor mijn opmerkingen over uw psalm bedankt.Ga naar voetnoot51. Maar ik heb geen kritiek geleverd op uw fouten (zoveel arrogantie zij verre van mij), maar op die van de drukkers. En ik heb ze voor geen ander doel genoteerd dan dat u ze zou registreren. Toen ik het einde van uw brief las, kon ik uit vreugde met moeite mijn tranen inhouden. Des te groter is het genoegen deze woorden hier te herhalen: ‘Wat mij betreft,’ zegt u, ‘wil ik, mijn beste Erasmus, dat u ervan overtuigd bent dat ik, hoewel ik niet bemiddeld ben en door het lot met zware verliezen gestraft, toch niets heb waarvan ik zou willen dat het niet evenzeer van u als van mij is. Niet alleen hierin, maar ook bij het bewaren van al uw waardigheid en reputatie ben ik vastbesloten om zowel vanuit mijzelf als door u aangespoord u voor altijd de grootste trouw in vriendschap en welgezindheid te bewijzen.’Ga naar voetnoot52. Telkens als ik deze hartelijke woorden, die van zo'n belangrijke bisschop afkomstig zijn, lees, neem ik graag de woorden van de oude man in de komedie in de mond:Ga naar voetnoot53. ‘Hoe verheugd ben ik, wanneer ik ook overblijfselen van dit soort zie! Ach, ook nu is het een genoegen te leven.’ Het feit dat uw bezittingen minder zijn geworden vind ik des te onaangenamer, omdat u deze juist met de beste mensen deelde en zij niet | |
[pagina 230]
| |
alleen tot schade voor u alleen, maar voor zeer velen zijn gereduceerd.Ga naar voetnoot54. Wat mij betreft meen ik dat ik door u overvloedig ben verrijkt, zolang ik van u als van een onvergelijkelijke vriend mag genieten. Mijn bezittingen zijn zeer gering, maar (zoals ze zeggen)Ga naar voetnoot55. kleine vogels hebben niet veel veren nodig. Ik ben met heel weinig tevreden en als ik aan iets gebrek heb, zijn er mensen die mij snel en enthousiast van iets willen voorzien. Deze brief van u waardeer ik, als u mij wilt geloven, meer dan wanneer u aan mij een groot gewicht aan goud had gezonden. Ik zeg dit niet omdat ik om deze reden niet aan u verplicht wil zijn. Ik verklaar zelfs graag dat ik u voor hetgeen u mij aanbiedt niet minder verplicht ben dan voor de diensten die u reeds hebt geleverd. Bonifacius Amerbach, in wiens vriendschap ik vooral rust vind, een man die zo integer is dat u bij hem geen enkele smet aantreft, behalve dat hij mateloos onbescheiden is, is nu vader van twee kinderen en doceert recht in Bazel, hoewel hij dat liever hier zou willen doen. Ik wilde dat u dit weet, zodat u hem wat toegeeflijker bent als hij u wellicht veel minder vaak schrijft dan u zou willen. Toch denk ik niet dat hij ooit zo druk is bezet, dat hij geen tijd heeft u, op wie hij bij uitstek is gesteld, te schrijven. Maar zelden zijn er mensen beschikbaar aan wie wij brieven die naar u moeten worden gebracht, veilig kunnen toevertrouwen. Telkens als wij, ook na een lange tussentijd, een brief van u ontvangen, lijken wij het goede geluk een gunstig offer te hebben gebracht. Iedere keer als hij mij in Freiburg weer opzoekt, biedt hij me veel troost. Hij doet dit nu betrekkelijk zelden uit vrees voor de pest die hier de hele herfst en winter tamelijk hevig heeft gewoed en ook nog niet kan ophouden.Ga naar voetnoot56. Ik vraag mij verbaasd af hoe het komt dat, terwijl het aantal mensen is verminderd, de prijs voor gebruiksartikelen niettemin van dag tot dag stijgt. Het ga u goed. Freiburg im Breisgau, 7 maart 1531 |
|