2440 Aan Grunnius
Freiburg, 5 maart 1531Ga naar voetnoot1.
Erasmus van Rotterdam groet zijn vriend GrunniusGa naar voetnoot2.
Wat zegt u daar, zeer wijze Grunnius? ‘Erasmus heeft zijn pen opgenomen tegen allen die de christelijke vroomheid belijden, dus tegen alle christenen.’ Toch heb ik mijn pen niet tegen u opgenomen, maar vriendelijk gewaarschuwd, uit vrees dat door ondoordachte roekeloosheid van sommige lieden wat de boeren is overkomen ook met de steden gebeurt.Ga naar voetnoot3. Maar onder uw broederschap zijn er velen met zulke verdorven geesten, dat men hen moet bedriegen als iemand hun een weldaad wil bewijzen. Als ik zo wraakzuchtig zou zijn als ik zie dat u bent, zou u merken waartoe ik in staat ben. Maar ik zal niet ophouden, zoals ik tot nog toe heb gedaan, ervoor te zorgen dat het, voor zover het mogelijk is, niet tot een gewapend treffen komt, maar door inschikkelijkheid van beide partijen de kerk in haar rust wordt hersteld, wat zonder aantasting van de vroomheid mogelijk is.
Raken de gemoederen van de vorsten die ervan overtuigd zijn dat u meer dan ketters bent, niet vertoornd wanneer zij horen: ‘Dood geen onschuldigen. Verzet u niet tegen het evangelie’? Maar, zegt u, de farao die steeds meer zijn woede op het volk van God richtte, weerhield Mozes er niet van te zeggen wat God had opgedragen. Neem mij niet kwalijk, mijn dierbare Grunnius, tot op heden heb ik niet geloofd dat VulturiusGa naar voetnoot4. met God praat. Laat hij, als hij met Mozes te vergelijken is, wonderen verrichten en deze rampen, oorlogen, hongersnood en de pest met zijn gebeden van ons verdrijven. Schaamt u zich niet over de grootspraak van die man? Welnu? Verlangen de broeders dat Vulturius mij in levende lijve zich tegen mij verzet? Of is verzet bieden soms grappen maken in zijn commentaar?Ga naar voetnoot5. Hij zal pas zo met succes weerstand bieden, als hij zijn medebroeders aanspoort zich weer zodanig te gedragen, dat niets van wat ik bij hen betreur op iemand van hen van toepassing is. Men mag niets ondernemen, zegt u, zonder de raad van God. Is dat commentaar echt met goddelijke ingeving verschenen?
Verlang ik nu naar geld, omdat ik als oude man met een wankele gezondheid iets zou hebben om in de noden van dit arme lichaam te voorzien? Intussen krijgen noch mijn leeftijd noch mijn gezondheid van mij gedaan dat ik leef zonder iets te doen, maar werk ik met mijn handen, zodat ik niemand tot last ben en iets heb om aan iemand die in nood verkeert te schenken - anders dan velen van uw broederschap doen. Maar ik houd op met het beant-