De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2439 Van Nikolaus Winmann
| |
[pagina 207]
| |
ik oprecht spreek - als u maar ongedeerd en gezond zou zijn; maar helaas wordt met wensen niets bereikt). Ik word door zo'n groot verlangen naar en genegenheid voor u gegrepen - het enige waarop ik mij bij u kan beroemen en waarmee ik mij bij u kan aanbevelen. Want de rest is bij deze man niet van die aard dat ik het hier mag vermelden. Want zo ik enige geleerdheid bezit (wat of niets of heel weinig moet zijn) heb ik dat geheel aan u te danken. Daarvoor ben ik u nu oneindig dankbaar en zal ik dat altijd blijven, hoewel ik het niet kan terugbetalen, behalve dat ik voor uw gezondheid en heil voortdurend tot de Heer Jezus bid. Dat u hem zeer dierbaar bent, bewijst juist het feit dat hij u zoveel en zulke grote talenten heeft geschonken, die u voor uw medebroeders niet verborgen houdt, maar zelfs halfdood onophoudelijk tot nut van de wereld aanwendt. Daarom heb ik altijd deze woorden op mijn lippen: ‘Onze Erasmus zal eerder ophouden te leven dan van nut te zijn.’ En door dit te doen herinnert u zich de woorden van de Heer, van wie u ze ooit zult horen:Ga naar voetnoot2. ‘Wél gedaan, goede dienaar,’ enzovoort. Dat is de reden dat in de vele jaren waarin ik u meer en meer door uw geschriften kon leren kennen, mij niets zo dwarszat als wanneer ik ontdekte, dat iemand Erasmus weinig erkentelijk was of tegen zijn goede naam met kwaadsprekerij en beledigingen tekeerging. Dit feit maakt dat ik altijd de gewoonte heb mijn mond open te doen, hoewel u geen verdediger nodig heeft. Hoeveel verhalen zou ik voor u kunnen opnoemen waarin ik zo heb gehandeld dat, als u het zou weten, u tenminste zou toegeven dat Nikolaus voor niemand van de stervelingen in genegenheid voor u onderdoet. Het doel van dit alles is dat u het ten slotte niet onaangenaam vindt dat ik, zoals ik zei, als een onbekende u met die onzin vermoei. Ik zal er nog aan toevoegen dat ik, toen ik vanuit Wenen vertrok om weer een bezoek aan Freiburg in UechtlandGa naar voetnoot3. te brengen, wat mijn vaderland is, en een omweg naar Bazel had gemaakt om u te zien, in mijn verwachting werd teleurgesteld en gedwongen was mij daarvan los te rukken. Maar toen ik vervolgens na twee dagen naar dezelfde plaats was teruggekeerd waar ik in een openbare herberg verbleef, heb ik u uiteindelijk op een zondag in een of ander klooster gezien terwijl u een godsdienstige plechtigheid bijwoonde.Ga naar voetnoot4. Toen u daarvandaan naar huis terugkeerde, durfde ik u niet aan te spreken omdat veel mensen (onder wie Beatus Rhenanus en uw vriend Froben) u vergezelden. Daarom volgde ik; toen men bij uw huis was gekomen, trad een jonge man naar voren en opende de deur. Nadat u naar binnen was gegaan ging ik er tegenover op een steen zitten, in de hoop | |
[pagina 208]
| |
dat ik daarop gezeten door althans een blik op uw huis tegelijk mijn ogen en hart zou verblijden, omdat het op een andere manier niet mogelijk was. Daarna kwam de gedachte bij me op mijzelf van dwaasheid te beschuldigen, omdat ik in Wenen geen brief van uw vriend Ursinus aan u had gekregen en zo de mogelijkheid had aangegrepen u te spreken. Maar hoe het ook is afgelopen, in alle ernst triomfeerde ik omdat ik de beroemde Erasmus had gezien. Tot nu toe heb ik blijk gegeven van mijn gevoelens voor u, maar ik zal spoedig ophouden, omdat u geen tijd hebt dergelijke onnozelheden te lezen. Verbazingwekkend is het hoezeer uw brief aan VulturiusGa naar voetnoot5. en eveneens uw antwoord aan de Straatsburger predikantenGa naar voetnoot6. sommigen met u hebben verzoend en anderen hebben beledigd. Want bij sommigen maakt u de indruk de positie van de kerk gunstiger gezind te zijn dan u tot nu toe was, terwijl u in werkelijkheid steeds dezelfde bent en steeds naar dezelfde kant neigt. Ik schaam mij nog uitvoeriger te zijn. U dient, grootste Erasmus, de aanvallen en beledigingen van schaamteloze lieden dapper te versmaden, in overeenstemming met uw geweten en door zuinig om te gaan met uw hoge leeftijd. Moge God ervoor zorgen dat u deze vreedzaam en rustig doorbrengt. Ik verzoek u met klem mij mijn opdringerigheid niet kwalijk te nemen. Het zou ongepast zijn, als ik verlangde dat u mij terugschrijft. Ik zeg alleen dit: één brief door Erasmus gestuurd zal voor mij aangenamer en kostbaarder zijn dan veel schatten. Ik wens u voorspoed toe. Speyer, in het huis van de edelman Otto von Falckenberg, custos en kanunnik van de kathedrale kerk, 3 maart 1531 Nikolaus Winmann Aan Erasmus van Rotterdam. Te Freiburg |
|