2436 Van Johann von Botzheim
Überlingen, 1 maart 1531
Gegroet. Ik was vier maanden niet in Überlingen en ik denk dat ik niet voor april daar zal terugkeren met de bedoeling daar te blijven. Toch pleeg ik soms daarheen te gaan als de omstandigheden het eisen. Een hevige pestGa naar voetnoot1. was de reden van mijn vlucht. Hoewel deze in heftigheid is verminderd, zijn er toch mensen die vrezen dat de lente weer een verergering van dit kwaad zal brengen. Daarom zal ik de komende maand hierover berichten. Je hebt mij twee werkjes gestuurd die, zoals je schrijft,Ga naar voetnoot2. jou uit Augsburg waren toegezonden; ik heb er hartelijk om gelachen, maar het was niet mogelijk ze bij ons in het openbaar te tonen. Er waren toch een of twee mensen van wie ik wist dat ze erom zouden lachen. Ik gaf hun in het geheim de werkjes waarvoor zij mij bedankten. Dat jij voor beide partijen een verdachte tegenstander bent, is niets nieuws. Ik hoor zelfs vaak dat degenen die verkondigen dat zij aan de kant van de paus en de kerk (dat wil zeggen van de keizer) staan, de spot drijven met Erasmus, en dat op instigatie van theologen. Zij hebben de belangrijkste edellieden voor een groot deel tot haat tegen jou aangezet, omdat jij volgens hen de gewoonte hebt met een meer dan vrijmoedige pen hier en daar op monniken en de algemene leefwijze van geestelijken kritiek te leveren, terwijl je veel eerder al onze zaken, hoe afschuwelijk ze ook zijn, diende te verdedigen (alsjeblieft). Ik zou je enkele keren hebben geschreven als ik ooit over een koerier had beschikt. Ik dacht niet dat je bij zo'n groot gevaar van de pest in Freiburg was gebleven. Bij ons is er geen nieuws dat jouw aandacht verdient en waarvan ik denk dat het jou nog niet bekend is. Tevergeefs wachten wij op de hulp van de keizer, die op het punt staat uit Duitsland te vertrekken, als wat sommigen zeggen waar is. Ik wil graag weten hoe het met je gaat, wat je doet en wat je publiceert.
Dringend verzoek ik je eraan te denken dat Botzheim voortdurend je vriend is. Het ga je goed.
Uit Überlingen, 1 maart 1531
Van harte je Johann von Botzheim
Aan de onvergelijkelijke beschermer van de ware theologie en de schone