De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdErasmus van Rotterdam groet de zeer illustere jonge vorst Willem, hertog van Kleef, Gulik en Berg, graaf van Mark en RavensbergOmdat u, zeer illustere jonge vorst Willem, de eerdere werkjesGa naar voetnoot1. die ik u als een onderpand van mijn gevoelens jegens u had toegezonden, zo vriendelijk hebt ontvangen (en niet alleen u, maar ook uw beide roemvolle ouders), leek het mij goed iets eraan toe te voegen dat beter past bij uw adeldom en, tenzij ik mij vergis, nuttiger is voor uw studies. Daarom heb ik uit juist de beste | |
[pagina 175]
| |
auteurs wat de Grieken apophthegmata noemen verzameld, dat wil zeggen puntige uitspraken, omdat ik zag dat geen ander soort van onderwerp voor een vorst, vooral als hij jong is, geschikter is. Het zijn zeker zeer wetenswaardige zaken, die filosofen over ethiek, het bestuur van een staat en het voeren van oorlog schriftelijk hebben overgeleverd. Maar hoe weinig mensen, zelfs privépersonen, hebben zoveel vrije tijd om bij Plato de dwaalwegen en doolhoven van de socratische spitsvondigheden, ironieën en inleidingen na te gaan? Aristoteles schreef uitvoerig over ethiek,Ga naar voetnoot2. maar hij lijkt voor filosofen, niet voor een vorst te hebben geschreven. Wat hij over economie en politiekGa naar voetnoot3. heeft geschreven is helderder. Maar die man verlangt overal een lezer met aandacht en vrije tijd. Bovendien houdt hij, omdat hij emoties mist, daardoor niet de aandacht vast van iemand, die door de zorgen van een vorst in beslag wordt genomen. Verder staat er in zijn filosofische geschriften en in de boeken van Cicero over filosofie heel veel, waarvan het voor een vorst niet erg belangrijk is dit te weten. Tot dat genre behoren de onderwerpen waarover in De finibus bonorum et malorum met grotere scherpzinnigheid dan nut wordt gediscussieerd. Zij passen bij de opvoeding van degenen die hun hele leven lang over zedelijkheid alleen maar discussiëren. Maar degene die is geboren om te regeren, moet onmiddellijk deugd beoefenen en niet op zijn gemak er een discussie over voeren. Er blijft geschiedenis over die voor belangrijke mensen geschikter lijkt te zijn, aangezien zij - en dat niet zonder genoegen - beroemde gebeurtenissen of het tegendeel als op een schilderij aanschouwelijk maakt. Maar ook al had een vorst tijd om een eindeloze hoeveelheid delen door te nemen, wie zou het zich kunnen herinneren? Maar zoals degenen die op een worstelplaats vechten, bepaalde methoden bij de hand hebben om hun tegenstander vast te grijpen en zich ervan te ontdoen, zo dienen degenen die zich met zaken van oorlog en vrede bezig houden, bepaalde regels beschikbaar te hebben, die hen eraan herinneren wat zij in de gegeven omstandigheden moeten doen en wat niet. Wij zien dat in dit opzicht zeer geleerde mensen hebben geprobeerd de zorgen van vorsten met hun toewijding te verlichten. Sommigen van hen zoals Theognis en Isocrates schreven spreuken, anderen behandelden gezegdes en apophthegmata van beroemde mannen zoals Valerius Maximus en Sextus Iulius Frontinus, die erop wijst dat heel wat anderen hetzelfde hebben gedaan. Het is een zaak van veel vrije tijd goud in de aderen van de aarde op te sporen of edelstenen in het zand of de zee te zoeken. Maar degene die zuiver en bewerkt goud laat zien en uitgekozen en gezuiverde edelstenen aanbiedt | |
[pagina 176]
| |
die in goud zijn gevat of in bekers ingelegd, bewijst pas een welkome dienst aan een drukbezette vorst. Terwijl velen deze taak op zich hebben genomen, heeft naar mijn mening dat niemand met meer succes gedaan dan Plutarchus. Na de publicatie van een buitengewoon nuttig werk De vitis virorum illustrium, waarin tegelijk hun daden en woorden door elkaar gemengd worden genoemd,Ga naar voetnoot4. verzamelde hij voor Trajanus, de meest geprezen keizer,Ga naar voetnoot5. bijzondere apophthegmata van verschillende personen, omdat hierin als in een heel betrouwbare spiegel de geest van hen een voor een wordt weergegeven. Want de raadgever, de aanvoerder en de soldaat maken voor hun daden aanspraak op een groot deel van de roem, maar Fortuna op het grootste deel. We zien dat door haar toedoen de beste besluiten soms het slechtste resultaat hebben en aan de andere kant de onbezonnen roekeloosheid van bepaalde lieden heel succesvol verloopt. Want zo heeft naar verluidt de Pers Siramnes (een veldheer naar ik meen), toen men hem vroeg waarom zijn daden niet met zijn schitterende woorden overeenstemden, gezegd: ‘Wat ik zeg heb ik zelf in de hand, wat er zal gebeuren hangt af van de beslissing van Fortuna en van de koning.’Ga naar voetnoot6. Toch ontneemt dit goede plannen niet hun verdiensten. Plutarchus overtreft andere schrijvers niet alleen in zijn keuze, maar ook in zijn uitleg. De Apophthegmata hebben immers een bijzondere methode en hun eigen karakter, zodat zij ieders capaciteiten, kort, scherpzinnig, geestig en verfijnd weergeven. Want zoals mensen ieder hun eigen karakter hebben, geldt dat ook voor de afzonderlijke volkeren. Daardoor passen sommige dingen bij Alexander, andere bij Philippus of Antigonus, andere bij Phocion en weer andere bij Alcibiades; weer andere zijn geschikt voor een Spartaan, andere voor een Scyth of een Thraciër, andere voor een Athener of een Romein. Bij het weergeven hiervan lijken Xenophon mij nogal verwaterd, Herodotus een beetje kil en Diodorus en Quintus Curtius nogal praatziek, om over de anderen niets te zeggen. Plutarchus is in alle opzichten volmaakt. Daarom leek het mij goed van iedereen vooral hem te volgen. Al wat hij in het werk dat hij de titel Apophthegmata gaf schreef, zult u dus hier in zijn geheel aantreffen. Ik heb ontdekt dat dit werk tweemaal in het Latijn is vertaald, eerst door Francesco FilelfoGa naar voetnoot7. en daarna door Raffaele Regio die ik in Padua heb leren kennen. Filelfo had in verscheidene passages | |
[pagina 177]
| |
fouten gemaakt die Raffaele heeft hersteld, terwijl hij zelf elders struikelde; natuurlijk waren zij beiden mensen. Maar beiden wilden zij niets anders dan vertaler zijn. Ik wilde om veel redenen Plutarchus liever volgen dan verklaren en liever toelichten dan vertalen. In de eerste plaats wilde ik dat de taal helderder zou zijn en minder gebonden aan Griekse woorden. Want dit is niet voor Trajanus geschreven, een man die in beide literaturen zeer bedreven was en door een lange ervaring zeer geoefend, maar voor een jonge vorst en via u zelfs voor alle jongens en jongemannen die zich op de humaniora willen toeleggen. En niet voor die eeuw waarin dergelijke woorden en daden door volkse praatjes werden verspreid in badhuizen, bij maaltijden en in gezelschappen op het forum. In de tweede plaats wilde ik dat ik de vrijheid had op het subtiele van een uitdrukking te wijzen als ik iets tegenkwam (zoals nu heel vaak het geval is) dat niet alleen voor de onervaren, maar ook voor hoogontwikkelde mensen nogal onduidelijk is. Bij veel passages werd ik door het raden van de betekenis gekweld en waarschijnlijk heb ik mij op enkele plaatsen vergist. Op talrijke plaatsen voerde ik een gevecht met fouten in de handschriften, waar ook de vertalers onvermijdelijk tegenaan zijn gelopen. Want het is nauwelijks te geloven hoeveel kopiisten of sommige halfgeleerden zich bij deze auteur, aan wie men de grootste zorgvuldigheid was verschuldigd, hebben gepermitteerd. Want onder de Griekse schrijvers is er niemand die vooral wat ethiek betreft eerbiedwaardiger en lezenswaardiger is dan Plutarchus. Juist datgene wat had moeten afschrikken, nodigde degenen die naar roem en winst smachten uit tot bederven, uitbreiden en schrappen. Want hoe meer iedere schrijver bijval verdient en beroemd is, des te meer wordt hij bedorven om winst te maken. Een bewijs hiervan leveren de verschillen in de Griekse handschriften. Want om andere werken achterwege te laten en te spreken over het werk dat wij in handen hebben: Filelfo heeft bepaalde dingen die Rafaele niet heeft aangeraakt, en andersom. Hoewel Plutarchus in zijn voorwoord verklaart dat hij in zijn Vitae daden en woorden van beroemde mannen door elkaar heeft beschreven, maar in dit werk kortheidshalve slechts apophthegmata bijeen heeft gebracht, zien we toch dat veel zaken die niets anders zijn dan algemene gezegdes, ermee zijn samengevoegd. Roepen de herhalingen, die in hetzelfde werk zo vaak voorkomen, niet openlijk uit dat een ander met deze inhoud heeft geknoeid, om er maar over te zwijgen dat een uitspraak wordt weergegeven onder de naam van degene tot wie hij was gericht, niet door wie hij was gedaan, zoals in het geval van Lysimachus en Philippides?Ga naar voetnoot8. Want in de verzamelde gezegden van Plutarchus wordt wat door Philippides aan | |
[pagina 178]
| |
Lysimachus is geantwoord, onder de naam Lysimachus vermeld. Meer gedurfd was het dat zij van één werk twee maakten. Want omdat Plutarchus van zijn Spartaanse gezegden, die naar men zegt zeer talrijk zijn, slechts dat had opgenomen wat voor een drukbezette keizer voldoende leek, wijdde iemand, als het althans één iemand was, een afzonderlijk deel aan de Spartaanse gezegden - en dat in de volgorde van Griekse letters die Rafaele in de Latijnse volgorde omzette. Dit was de slechtste van de drie. Want Valerius en Frontinus hanteren de volgorde van de gezegden zoals ze op godsdienst, vaderlandsliefde, trouw, dapperheid en rechtvaardigheid betrekking hebben; zo ook met de rest, waarbij ze alles bij hun eigen categorie onderbrengen. Het meest verfijnd was de volgorde die Plutarchus in acht nam, want hij nam een reeks van gebieden en rijken in acht en bij elke afzonderlijke persoon leeftijd en rang, en verbond met iedere koning zijn bevelhebber, en met elke bevelhebber zijn collega's. Van de Perzen kwam hij bij de Egyptenaren, van de Egyptenaren bij de Thraciërs, van de Thraciërs bij de Scythen, van de Scythen op de Sicilianen, van de Sicilianen op de Macedoniërs, vandaar op de Atheners en via hen op de Spartanen; bij elk van hen hanteerde hij een chronologische, geen alfabetische volgorde: van de Spartanen naar de Thebanen en van de Thebanen naar de Romeinen, zodat de lezer uit de woorden van enkele mensen de aaneenschakeling van de hele geschiedenis leert kennen. Dit is jammerlijk door elkaar gehaald door degene die de Spartaanse gezegden afzonderde, terwijl hij intussen wat Plutarchus voor Trajanus had verzameld herhaalde. Hoewel dit in het eerder genoemde werk vaker wordt aangetroffen, komt het in beide werken zo vaak voor dat men deze onoplettendheid niet Plutarchus, een man van volmaakte nauwkeurigheid, kan aanrekenen. Daar komt nog bij dat dit boek geen voorwoord heeft en dat het voorwoord aan Trajanus van het eerste boek niet bij beide werken past. Ik bespreek op dit moment niet wat voor dank wij degenen die boeken van beroemde auteurs op deze wijze bederven, zijn verschuldigd; het lijkt mij een soort heiligschennis. Met uitzondering van enkele Spartaanse gezegden, omdat zij allemaal in de tweede reeks worden herhaald, heb ik toch niets achterwege gelaten van hetgeen onder de naam van Plutarchus staat vermeld; dit gedeeltelijk met de bedoeling dat de eerder gretige dan kieskeurige lezer hier niets zou missen, en gedeeltelijk omdat ik daar niets zag dat niet wetenswaardig is, ook al is het niet op zijn eigen plaats genoemd. Maar het hele werk heb ik op een bepaalde manier tot het mijne gemaakt, doordat ik wat ik het Grieks staat vermeld wat uitvoeriger behandel; daarbij heb ik soms passages ingelast die ik bij andere auteurs als toevoegingen had ontdekt en ook heel veel eraan toegevoegd dat in dit werk niet was opgenomen; en overal geef ik met noten de betekenis en de toepassing van het | |
[pagina 179]
| |
apophthegma aan, maar slechts bij die apophthegmata die toelichting verlangden en juist kort om niet van de aard van de apophthegmata af te wijken. Maar de volgorde is bij mij zelfs meer door elkaar gehaald dan ik daar heb aangetroffen omdat, toen ik aanvankelijk had besloten slechts enkele vooraanstaande auteurs op te nemen, het enthousiasme voor het werk mij ertoe aanzette van mening te veranderen en uitgebreider te werk te gaan. En er zou geen einde aan gekomen zijn, als zogezegd de onmetelijke zee van onderwerpen die zich bij mij aandienden mij niet had gedwongen de aftocht te blazen. Want zoals QuintilianusGa naar voetnoot9. het tot de deugden van een leraar rekent bepaalde zaken niet te weten, zo lijkt bij dit soort onderwerpen het overslaan van bepaalde zaken een deel van de zorgvuldigheid te zijn. Daarom wilde ik liever een aangename dan een vervelende gastheer zijn, vooral omdat wanneer er bij deze maaltijd iets is overgeslagen, het bij een andere kan worden voorgezet wanneer dit is verteerd. Verder heb ik het ongemak van een verwaarloosde volgorde met een register gecompenseerd. Over de titel hoeft men zich geen zorgen te maken omdat onder de zaken die Plutarchus onder de naam Apophthegmata verzamelt, veel voorkomt wat een ander liever scherts, beledigingen, kwinkslagen, gevatheden of grappen zou willen noemen. Maar nadat Marcus TulliusGa naar voetnoot10. zich vergeefs had ingespannen hierin onderscheid aan te brengen en aangezien Quintilianus niet tevreden was met de zeer geleerde MarsusGa naar voetnoot11. en, hoewel hij geleerder was dan Marsus, ook niet met zichzelf, dacht ik dat het niet de moeite waard was hieraan zorgvuldig aandacht te besteden en vond ik het voldoende ergens in het voorbijgaan het type gezegde of scherts aan te duiden. Bij datgene wat ik toch heb toegevoegd, heb ik zorgvuldig mijn best gedaan om gezegden niet met apophthegmata te verwarren en helemaal niets op te nemen, tenzij het aan de meest erkende schrijvers van beide talen en ook nog wel de oudste is ontleend. Niet omdat ik niet weet dat door meer recente schrijvers veel geestige en charmante uitspraken zijn gedaan, maar omdat wat de Oudheid heeft vereeuwigd meer gezag heeft en ik bij het werk een grens moest stellen. Men moet zich ook niet laten beïnvloeden, wanneer soms dezelfde uitspraak door de een aan deze auteur wordt toegeschreven en door de ander aan een andere wordt toegekend. Want het is niet zo belangrijk wie iets heeft gezegd als wat er is gezegd, zelfs als een beroemde en geliefde auteur enig gewicht en charme aan zijn woorden toevoegt. Dit gebeurt te vaak dan dat men het met voorbeelden moet bewijzen. Maar soms gebeurt het door een fout van het menselijk geheugen, hoewel niets ver- | |
[pagina 180]
| |
biedt dat dezelfde uitspraak van verschillende auteurs afkomstig is, of het nu door navolging of toeval gebeurt. Het staat bijvoorbeeld vast dat de iambische senarius ‘Alleenheersers zijn wijs door met wijzen om te gaan’Ga naar voetnoot12. van SophoclesGa naar voetnoot13. is, en toch wordt het door PlatoGa naar voetnoot14. als een vers van Euripides geciteerd. Verder treft men het vers ‘Als een oude man zal ik jou, oude man, als een kind begeleiden’, terwijl het in Sophocles' Philoctetes voorkomt, ook in de BacchaeGa naar voetnoot15. van Euripides aan. Op dezelfde manier treft men het vers ‘Zwijgend waar men moet zwijgen en sprekend op het goede moment’, terwijl het in Aeschylus' PrometheusGa naar voetnoot16. voorkomt, bij EuripidesGa naar voetnoot17. aan, waar twee lettertjes bij zwijgen en spreken zijn veranderd. Soms bestaat er tussen auteurs geen overeenstemming over feiten of over een naam. Bijvoorbeeld degene die het Fabius Maximus kwalijk nam dat hij Tarente op eigen kracht had heroverd, heet bij Marcus TulliusGa naar voetnoot18. Livius Salinator, bij LiviusGa naar voetnoot19. Marcus Livius en bij PlutarchusGa naar voetnoot20. Marcus Lucius of zoals in de Griekse handschriften staat Markios Leukios. Op dezelfde manier vertelt Flavius PhilostratusGa naar voetnoot21. dat de sofist Leon bij het Atheense volk door zijn opvallende zwaarlijvigheid de lachlust had opgewekt, maar PlutarchusGa naar voetnoot22. zegt omdat hij zo tenger was. Hoeveel verschillen Valerius MaximusGa naar voetnoot23. en Plinius,Ga naar voetnoot24. wanneer ze over de ruzie tussen Gnaeus Domitius en Lucius Crassus vertellen? Het minst interessant zijn verhalen die over fabelachtige personen worden verzonnen, zoals van de sofist Philostratus,Ga naar voetnoot25. wanneer hij over Palamedes, Odysseus en soortgelijke personen wat hij maar wil bedenkt. Zij worden dubbel oninteressant wanneer ze worden toegelicht. Ik heb helemaal niets hiervan vermeld. Het meest hierop lijkt wat aan verschillende personen wordt toege- | |
[pagina 181]
| |
schreven in gesprekken die niet zijn bedacht om de waarheid getrouw weer te geven, maar om te vermaken. Minder onaantrekkelijk zijn uitspraken die in komedies en tragedies worden gedaan; ze hebben een grote charme als men ze op het juiste moment gebruikt, hoewel ze niet onder de naam van een apophthegma vallen, tenzij een bekende schrijver ze op een situatie van dat moment toepast; hun charme is groter, als hun betekenis enigszins wordt verdraaid. Bijvoorbeeld toen Aristoteles Callisthenes die vrijmoediger met Alexander omging dan gepast was, met een vers van HomerusGa naar voetnoot26. waarschuwde: ‘Je zult vroeg sterven, kind, wanneer je zulke dingen zegt.’ Ik wilde niet veel uit Herodotus verzamelen, omdat het meeste mij door de vindingrijkheid van de schrijver bedacht lijkt. Van hetzelfde soort zijn uitspraken die men in redevoeringen tegenkomt, die geschiedschrijvers ieder conform hun talent aan personen plegen te bevestigen, ook al dragen zij heel veel aan oordeelsvorming en spreekvaardigheid bij. Het beste soort apophthegma is wat met een paar woorden een niet alledaagse betekenis eerder suggereert dan weergeeft, zodat niemand het zonder moeite en met toewijding kan verzinnen en dat, naarmate men het uitvoeriger en langer onderzoekt, des te meer genoegen bezorgt. Maar dit hele genre dat de Spreuken,Ga naar voetnoot27. gezegden en bijzondere woorden en daden omvat, is het meest geschikt voor vorsten, die vanwege staatszaken geen tijd hebben een groot deel van hun leven aan boeken te besteden. Zoals deze uitspraken met genoegen worden geleerd en zij zich gemakkelijk in de geest vastzetten, zo bevatten zij veel meer filosofie in het verborgene dan zij op het eerste gezicht laten blijken. Wij lezen dat keizer AugustusGa naar voetnoot28. de gewoonte had al wat hij ooit aan dergelijke leerregels had gekregen, te laten noteren en naar verschillende plaatsen te sturen. Wij zien dat de beroemde wijzen van vroeger zich vooral erop toelegden om onderwerpen die het weten waard waren, met een verleidelijk genoegen bij jeugdige geesten spelenderwijs in te planten, zodat zij op jonge en nog onervaren leeftijd door de serieuze leeregels van de filosofie zaken leerden, die voor hun hele leven van groot nut zouden zijn. Met dit doel hebben zij de aardrijkskunde, de astrologie, de muziek de natuur- en de moraalfilosofie met kunstig verzonnen verhalen en sprookjes bestrooid. Maar bij mijn gezegden zal men de indruk krijgen dat er enkele zijn die helemaal niet tot goed gedrag bijdragen, maar slechts lachlust opwekken. Ik denk dat men het zelfs niet als iets verkeerds moet opvatten om af en toe de geest die door zorgen is vermoeid, met lachen te ontspannen, als het onder- | |
[pagina 182]
| |
werp van het lachen maar geestig en smaakvol is. Zij vrolijken immers de geesten van jongeren op, inspireren hen en dragen niet weinig bij aan de vrolijkheid van het leven en de aantrekkelijkheid van het taalgebruik. Want wat maakt de stijl van Marcus Tullius zoeter dan dat hij hem herhaaldelijk met dergelijke gezegden op smaak brengt? Wat zijn verder de Moralia van Plutarchus anders dan tapijten die met dergelijke kleuren zijn geborduurd? Dat wat het meest lachwekkend schijnt, wordt serieus als men het grondig bestudeert. Wat is verder lachwekkender dan Diogenes, die 's middags met een lantaarn rondwandelt en steeds zegt dat hij op een drukke markt een mens zoekt?Ga naar voetnoot29. Al lachend leren wij intussen dat degenen die het uiterlijk van een mens hebben (standbeelden hebben dat ook), niet onmiddellijk mensen zijn, maar om een mens te vinden moet men zijn geest onderzoeken. Als men zich eerder door een juiste denkwijze dan emotie laat leiden, dan pas heeft men een mens gevonden. Wat is ook even belachelijk als wat Phryne bedong, namelijk dat, wat zij zelf het eerst deed, ook alle andere vrouwen bij een maaltijd zouden doen: zij stak haar hand tweemaal in het water, bracht hem naar haar voorhoofd, en onthulde met deze list onder luid gelach van iedereen de make-up van andere vrouwen, terwijl zij zelf persoonlijk zelfs mooier scheen?Ga naar voetnoot30. Maar dit lachen leert ons hetzelfde als wat SocratesGa naar voetnoot31. in ernst zei, namelijk ons best te doen zo te zijn, zoals we graag gezien willen worden om te voorkomen dat we na het verwijderen van de make-up schande oogsten in plaats van roem, die we op een verkeerde manier probeerden te verkrijgen. Het leert ons ook niet te steunen op uiterlijke en voorbijgaande goederen, die door verschillende voorvallen een mens gemakkelijk worden ontnomen, maar om de ware rijkdom van de geest te verwerven waarop het toeval geen enkele aanspraak heeft. Zoveel serieuze filosofie leren wij van die belachelijke daad van dat hoertje. Verder heeft Lycurgus, hoewel hij zijn burgers anders met strenge regels opvoedde, toch hun niet alleen beschaafde grappen toegestaan, maar ook voorgeschreven.Ga naar voetnoot32. Hij richtte ook een soort oefenplaatsen op die hij leschaiGa naar voetnoot33. placht te noemen, waar ouderen bijeenkwamen die al openbare functies hadden vervuld en de tijd genoeglijk met charmante uitspraken en beschaafde grappen doorbrachten; deze dienden aan lof voor het goede of afkeuring van ondeugden bij te dragen. Hij richtte zelfs een standbeeld op voor de god Gelôs op (dat wil zeggen voor het La- | |
[pagina 183]
| |
chen),Ga naar voetnoot34. omdat het naar zijn mening heel nuttig was met bescheiden grappen de geesten te versterken en hen voor eerzame werken enthousiast te maken. Want wat in menselijke zaken aan rust ter afwisseling ontbreekt, is niet duurzaam.Ga naar voetnoot35. Zelfs Cleomenes die zo streng was dat hij mimespelers, citerspelers en fluitspelers nooit in de staat toeliet, stemde er toch mee in dat burgers onder elkaar met beschaafde grappen en scherpe sarcastische opmerkingen streden.Ga naar voetnoot36. En hoeveel passender is het ten slotte, telkens als er tijd zonder verplichtingen wordt gegund of de situatie zelf om vrolijkheid vraagt, zich met dergelijke gezegden te vermaken dan de tijd met onbetamelijke, onbeschaafde en aanstootgevende verhalen aangenaam door te brengen? Mij lijkt het een heel wat beter plan dat kinderen op school met dergelijke onderwerpen worden getraind dan met die afgezaagde onderwerpen, die niet alleen een oninteressante betekenis hebben, maar ook de geheimen van de Latijnse taal niet onthullen. Maar de leraar moet wel de manieren aangeven waarmee wat in het kort is gezegd, kan worden uitgebreid, en wat voor de grap is gezegd, voor serieus gebruik kan worden aangepast. Ik zal nog het volgende hieraan toevoegen. In preken is het wellicht niet gepast menselijke grappen met goddelijke geschriften te vermengen, maar toch worden zij om de mensen die indutten wakker te houdenGa naar voetnoot37. met meer rechtvaardiging toegepast dan verhalen van oude vrouwen, die sommigen plotseling plegen in te lassen, verhalen die uit de heffe van het volk zijn geput. Julius Caesar, die zoveel burger- en oorlogszaken op zich nam, placht zijn vermoeidheid, die door zorgen was ontstaan, te verdrijven met geestige gezegden, waaraan hij zoveel plezier beleefde dat hij ze zelfs goedkeurde als ze tegen hem waren gericht, als ze maar stijlvol waren.Ga naar voetnoot38. Er was nauwelijks een andere keizer die zo eerbiedwaardig of druk bezet was als Caesar Augustus. Maar wie was dan weer in dit genre het meest verfijnd?Ga naar voetnoot39. Ik zal niets over Marcus Tullius zeggen, van wie sommigen menen dat hij bij het schertsen zich onvoldoende van maat en fatsoen bewust is.Ga naar voetnoot40. De filosoof Xenocrates had een nogal somber karakter, maar was in andere opzichten een belangrijk iemand. Plato droeg hem evenwel herhaaldelijk op aan de Gratiën een offer te brengen.Ga naar voetnoot41. Zeno, een en al stoïcijn, placht Socrates de Attische nar te noemen vanwege | |
[pagina 184]
| |
de onophoudelijke scherts in zijn gesprekken;Ga naar voetnoot42. toch is er niemand die niet toegeeft dat Socrates het meest eerbiedwaardig van beiden is. Laat ik niet vermelden dat niemands woorden meer worden verheerlijkt dan woorden die met geestigheden zijn gekruid. Socrates, Diogenes of Aristippus zouden beslist nuttiger zijn voor het onderwijs aan kinderen dan Xenocrates of Zeno. Als het zeer wijze mannen juist leek om kinderen op jonge leeftijd met bepaalde vermakelijkheden tot liefde voor een meer serieuze wijsheid te verleiden, past dit nog veel beter bij iemand die zowel jong als een vorst is, die niet alleen waakzaam, maar ook zelf nooit somber gestemd dient te zijn of een somber gestemd iemand behoort weg te sturen. Een geest die met aangename studies is opgevoed, krijgt meer energie om alle zorgen te verdragen en wordt aangenamer om met iedereen om te gaan. Met deze argumenten had ik mij kunnen verdedigen, als ik alleen maar geestigheden had verzameld. Nu zijn zij in ieder geval met ernstige onderwerpen vermengd zoals kruiden bij een maaltijd. Wanneer ik merk dat u aan dit genre genoegen hebt beleefd, zal ik geen enkele spijt van dit werk hebben, ook al is het wat eenvoudig zoals sommigen wellicht zullen vaststellen. Anderen schrijven voor meer gevorderde leerlingen, ik voed een vorst van nog jonge leeftijd. Wanneer u verder gevorderd bent dan deze onderwerpen (ik zou dat zeker wensen), weet ik niettemin dat het u niet onwelkom zal zijn, als via u de algemene studies van jonge mensen iets nuttigs erbij hebben gekregen. Wellicht zal ik ooit een meer serieus werk aanbieden, wanneer u deze apophthegmata grondig hebt geleerd. Want men moet ze door en door kennen om ze altijd bij de hand te hebben. Waarom zou u trouwens mijn werken nodig hebben, omdat u thuis Konrad Heresbach hebt, een man die op elk gebied van de letteren volleerd is en naar ik zie u zo toegenegen, dat hij - wat bij een voortreffelijke leraar past - meer verheugd is over de vorderingen en eerbewijzen van zijn leerling dan van hemzelf? Zoals hij u op jonge leeftijd in de letteren hebt onderwezen, zo zal hij u op oudere leeftijd met zijn betrouwbare en verstandige raadgevingen kunnen helpen. Ook voor mij zal het niet minder aangenaam dan eervol zijn geweest dat ik, ook al is mijn aandeel klein, met mijn toewijding aan de ontwikkeling van uw begaafde geest heb bijgedragen. Wat de rest betreft bid ik de almachtige God, dat hij zich verwaardigt zijn geschenken, die hij u zeer royaal heeft gegeven, te behouden, te beschermen en te vermeerderen, zodat u tegelijk aan de wensen van uw hooggeprezen ouders beantwoordt, zich ontwikkelt tot iemand die de luisterrijke portretten van uw | |
[pagina 185]
| |
voorouders waard is en bestand kan zijn tegen een schitterende heerschappij waarvoor u geboren en bestemd bent. Ik zal ophouden na nog een enkel woord te hebben toegevoegd: terwijl u zich met deze zaken bezighoudt, dient u te beseffen dat u geen Apophthegmata van christenen, maar van heidenen leest, zodat u ongetwijfeld met scherpzinnigheid leest. Freiburg im Breisgau, 26 februari 1531 |
|