De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
2423 Aan Agostino Trivulzio
| |
[pagina 154]
| |
Ten slotte leid ik uit de brief van mijn vriend Brie af, dat u daar niet erg lang zult verblijven. En er verschijnen niet vaak mensen aan wie ik een brief kan toevertrouwen. Zodoende heb ik alle schaamte afgelegd en besloten een ongekunstelde brief aan de eminente vorst te richten. Allereerst reken ik het daarom tot een bijzonder deel van mijn geluk, zo er enig geluk is, dat mijn talent en mijn geschriften een in alle opzichten volmaakte held helemaal geen ergernis bezorgen. Zijn oordeel alleen dient men naar mijn mening als gelijk aan een volledig bezet theater te beschouwen. Wat te zeggen van het feit dat de steun van dergelijke mannen voor mij als een stok is, waarmee ik mijn geest overeind kan houden, die op deze leeftijd en met deze gezondheid, bij deze voortdurende en buitensporige inspanningen en ten slotte bij de afkeer van deze zeer ondankbare wereld van tijd tot tijd moe wordt en neerzit. Als het niet gegeven is de steun van iedereen te verdienen, is het al iets bij degenen die op de ereplaatsen zitten in de smaak te zijn gevallen. Ik zou u met zoveel voordelen, zoveel waardigheden en zoveel geestelijke rijkdom gelukwensen, zeer illustere heer, als u ze slechts voor uzelf bezat. Omdat u al wat de almachtige God u heeft verleend, tot nut van iedereen in het openbaar en privé verdeelt, feliciteer ik nu eerder de heilige kerk, feliciteer ik het christelijk geloof en feliciteer ik de geesteswetenschappen met zo'n beschermheer, verdediger, ondersteuner en vriend. Na een langdurige storm heeft Italië eindelijk de gewenste rust gekregen; in Frankrijk is nadat de wolken uiteen zijn gedreven de heldere hemel teruggekeerd.Ga naar voetnoot3. Gelukkig komen overal de schone letteren weer tot bloei, hoewel nergens voorspoediger dan in Frankrijk, onder de gelukkige bescherming van een uitmuntende koning. Als Duitsland zich van de huidige koorts zou kunnen ontdoen, zou ik op een of andere gouden eeuw hopen en het zou mij een genoegen zijn om indien mogelijk weer jong te worden. Ik zie een nauwelijks te ontwarren labyrint; toch heb ik nog niet alle hoop laten varen, vooral wanneer mensen zoals u verschijnen als vogels die voorspoed beloven en niet toestaan de moed te verliezen. Ik bid dat Christus wil dat deze rust voor de meest christelijke koning blijvend is en dat hij zich verwaardigt zijn vrijgevigheid jegens u voortdurend te vergroten. Slechts één ding zal ik u vragen, namelijk dat u deze arme oude man aan de lijst van uw beschermelingen toevoegt. Als u meent dat met zijn hulp iets kan worden bereikt, zal ik mij ervoor inzetten dat u beseft dat ik alles eerder heb verwaarloosd dan het verlangen en de bereidwilligheid u van dienst te zijn. Freiburg im Breisgau, 30 januari 1531 |
|