De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2415 Aan Johann Koler
| |
[pagina 137]
| |
zijn nietsdoen en zijn drankzucht geld geeft. Bij iedereen beroemt hij er zich op dat hij mijn dienaar en leerling is, hoewel het feitelijk heel anders is. Als hij niet ophoudt dit te doen, zal ik ervoor zorgen dat hij er spijt van heeft. Ik heb de man één keer ernstig gewaarschuwd; laat hij maar andere vrienden zoeken zonder mijn naam als lokmiddel te gebruiken. Ik vermoed dat hij daar LievenGa naar voetnoot4. heeft vastgehouden; van hem hoor ik dat enkele geschriften van mij zijn uitgegeven.Ga naar voetnoot5. Houd dit verborgen; spreek omwille van mij Polyphemus met vriendelijke woorden toe, verder niets. Ik ben zo op hem gesteld dat ik wilde dat hij in India was. Hij heeft de welwillendheid van de bisschop van Augsburg ervaren. Ik zou niet willen dat mijn vrienden geld aan dergelijke nietsnutten besteden. Mijn gevoelens houd ik verborgen, want soms moet ik van dergelijke praatjesmakers gebruik maken. Matthias Kretz, prediker van Augsburg, heeft mij geschreven.Ga naar voetnoot6. Ik wil graag weten wat voor man hij is, want ik ben ooit met dergelijke brieven van dominicanenGa naar voetnoot7. bedrogen. Ik zou verbaasd zijn als de vorsten geen goede wijn hebben achtergelaten, maar niet willen dat onze vriend AntonGa naar voetnoot8. zich daar te veel zorgen over maakt. Het ga u goed. 22 december 1530. Verscheur de brief als u hem hebt gelezen. Uw vriend Erasmus van Rotterdam Aan de hooggeachte heer Johann Koler, mijn zeer gewaardeerde vriend. Te Augsburg |
|