De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2407 Van Jean Molinier
| |
[pagina 121]
| |
maal niet vrij pleit, maar onze vriend Barbier, onze deken die de afgelopen zomer in deze stad vaak en langdurig afwezig was. Toen ik hem er attent op maakte dat hij Erasmus moest schrijven weigerde hij dat nooit, maar zei daarentegen: ‘Als ik bepaalde zaken heb afgehandeld zal ik beslist schrijven.’ Dat heeft hij ook gedaan en ik heb zijn briefGa naar voetnoot2. gelezen. Hij lijkt mij een uitvoerig antwoord op jouw brief te geven. Toch weet ik niet hoe het met de kwestie zelf is gesteld, hoewel hij plechtig beweerde dat wat hij jou had geschreven volstrekt waar en zeker is, omdat jij bij mij vooral over drie zaken klaagde. De eerste betrof de halfjaarlijkse betaling die Jan de Hondt uit eigen beweging had gestuurd. Zij was gebruikt toen er hier onenigheid was over het dekenaat van Doornik.Ga naar voetnoot3. Barbier was op dat moment in Rome bij paus Adrianus. Hij schreef mij toen dat hij jou het geld voor een half jaar volledig zou terugbetalen, wat hij ook nu niet ontkent. Toch zegt hij dat het wrang is dat je hem niet toestaat een klein deel van de betaling, die hij jou al vijftien of zestien jaar genereus heeft gedaan en die hij voor zich zelf had kunnen bewaren, voor eigen gebruik te bestemmen. De overige twee betroffen de Spanjaard en een ander geldbedrag dat onlangs door de heer Johan de Hondt was ontvangen. Aangezien hij heel uitvoerig met jou hierover heeft gesproken, zal ik het op dit moment niet vermelden om geen vergeefse moeite te doen. Ik vraag je mij dit niet kwalijk te nemen, omdat ik van alle zaken die onder kanselier Le Sauvage zijn behandeld niet op de hoogte ben. Maar ik kom op je brief terug, de aangenaamste die ik dit hele jaar heb ontvangen en die ik vol verlangen als een kostbaar geschenk aan mijn vrienden had laten zien, als ik met de waardigheid van een buurman geen rekening had hoeven houden. Als ik je, mijn beste Erasmus, de afgelopen drie of vier jaar niets heb geschreven, is er voor jou geen reden mij daarom van vergeetachtigheid, nalatigheid of kwaadwilligheid te beschuldigen, want ik ben van ganser harte en oprecht op jou als enige van alle geleerden gesteld; ik waardeer je, heb respect voor je en koester jouw geschriften stuk voor stuk zo dat zij mijn grootste genoegens zijn. En ik zou je vaak schrijven, maar, geloof me, ik schaam me jou, zo'n grote held en kampioen van alle literatuur, deze erg onverzorgde futiliteiten toe te sturen. Wanneer ik hoor dat jij deze met jouw buitengewone vriendelijkheid tegenover iedereen welwillend aanvaardt, zal ik mijn best doen dat je binnenkort dwazere dingen leest als ik tot iets beters niet in staat ben. De ziekte waaraan ik de afgelopen maand heb geleden maar die nu toch minder is geworden, is de reden dat ik niet langer met je kan verkeren. | |
[pagina 122]
| |
Het ga je goed, zeer beroemde Erasmus. Doornik, 14 november 1530 Jean Molinier, van harte je vriend Aan de bij iedereen zeer beroemde Erasmus, te Freiburg |
|