De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2405 Van Germain de Brie
| |
[pagina 112]
| |
in jouw dan in mijn eigen naam hem zeer verplicht ben (waarom zou ik dat niet zijn? Een aanzienlijk deel van jouw reputatie, goed of slecht, die je bij iedereen hebt, komt op een of andere manier vanwege onze wederzijdse en goede onderlinge vriendschap bij mij terecht!). En aan de andere kant heeft hij bereikt dat ik bij mezelf besloot om bij mijn eerste brief aan jou zijn warme gevoelens die hij voor je heeft, niet verborgen te houden. Want ik dacht dat het in jouw belang was, dat je hiervan wist en dat je tegelijk een brief aan hem zou richten als je tijd hebt. Deze brief zou een aanwijzing zijn en op een bepaalde manier een blijvende getuigenis van jouw wederkerige welwillendheid en genegenheid jegens hem. Ik wist heel goed dat jij dit ook uit eigen beweging zou doen (openhartig als je pleegt te zijn), als je hiervan anders dan uit mijn brief op wat voor manier dan ook toevallig lucht had gekregen. Jouw brief aan hem moet des te meer helder en duidelijk zijn, omdat jij hetzelfde bericht via Brie te weten bent gekomen, dat wil zeggen iemand die met jou in een oude en uitermate trouwe vriendschap nauw is verbonden en daarom niets verzint. Ik zou denken dat je een zonde en zelfs een zware misdaad had begaan, als je de genegenheid niet zou beantwoorden van degene die zo op je is gesteld, zo'n hoge dunk van je heeft, met lof over alles van je spreekt en dit zo veel mogelijk goedkeurt, aanbeveelt en bewondert. Maar om je niet langer in onzekerheid te laten: het gaat om Agostino Trivulzio, kardinaal van de kerk van Rome, een man die niet alleen bekend is om zijn hoge adellijke afkomst (alleen al de naam van de familie bewijst dit voldoende), maar ook vermaard door zijn beminnelijkheid, zijn geleerdheid en zijn wijsheid. Ik heb als heel jonge man in Rome lang geleden ten tijde van paus Julius hem in zijn jonge jaren (we zijn leeftijdgenoten) leren kennen en mijn best gedaan, hoewel ik dit niet hoefde te doen, via de hogere studies (waar hij zich toen al hartstochtelijk op toelegde) vriendschap met hem te sluiten en omgang met hem te krijgen. Want hij bezat toen ook de vriendelijkheid die hij nu heeft, die niet door enten was aangebracht, maar zo echt en natuurlijk dat hij haar aan iedereen - ik heb het vooral over de studerenden - duidelijk en openlijk liet zien. Zijn geleerdheid, wijsheid en andere voortreffelijke eigenschappen die bij hem in groten getale bloeiden, heeft hij daarna zo ontwikkeld, verbeterd en vergroot, dat hij door paus Leo tot het zeer illustere college van kardinalen werd uitverkoren en als leider van dat allerheiligste college al zijn collega's vooral tot genegenheid, bewondering en verheerlijking van hem bracht. Ik weet dat, zoals alleen een kunstenaar een juist oordeel over een schilder en beeldhouwer kan hebben, een geleerde en wijze alleen maar door een geleerde en een wijze echt herkend kunnen worden. Maar voor zover het mij gegeven is dit met mijn beperkte kennis en oordeelsvermogen te bevatten, | |
[pagina 113]
| |
verschijnen, blinken en schitteren er bij kardinaal Trivulzio beslist zoveel en zulke grote deugden, en glanzen zij dusdanig dat juist degene met een beperkte wijsheid daardoor het heftigst wordt gegrepen. In de paar dagen waarin ik met hem omging, verlokten, raakten en boeiden zij als het ware mij persoonlijk, zodat nu geen ander dan hij alleen mij meer aan zich bindt, in zijn greep houdt en in zijn bezit heeft. Bij Hercules, zijn vriendelijkheid is groot, zeldzaam is zijn hoffelijkheid bij het spreken, zeldzaam is ook de beminnelijkheid juist van zijn gezicht en zijn ogen; en dat alles (wat ik als even moeilijk als belangrijk beschouw) in combinatie met een even grote serieusheid. Voeg daar nog een onberispelijk leven aan toe en een manier van optreden die buitengewoon aangenaam, vriendelijk, oprecht, prijzenswaardig is en bij ieder soort aanbeveling naar het voorbeeld van de Oudheid gevormd. Wat moet ik verder zeggen over zijn hoogstaande, verheven, aangename, afwisselende, intelligente, inschikkelijke en geleerde geest? Wat over zijn scherp, verfijnd, smetteloos en fijnzinnig oordeelsvermogen? Hieraan onderwerpt hij op de meest nauwkeurige wijze zoals Aristarchus de geschriften van zowel oude als recente schrijvers. Des te meer moet jij de bijzondere welwillendheid tegenover jou van de vorst, die door zoveel en zulke deugden veel aanzien geniet, eren en waarderen, vooral omdat zij uit niets anders is voortgekomen dan uit een zuivere liefde voor je talenten en bewondering voor je geleerdheid. Ik zou mij van mijn kant kunnen vergissen, maar ik denk toch dat het logisch is dat degene die door zo'n grote genegenheid voor andermans deugden wordt gedreven, zelf van veel deugden overvloeit. En naast deze deugden die ik zojuist heb opgesomd en die bewezen en bekend zijn, bezit hij ook zeer veel andere die ik nauwelijks zou kunnen weergeven - om maar niet te spreken over zulke grote onderscheidingstekens van deugd die hij draagt. Hoewel velen deze ook zonder deugd hebben verkregen, zijn die van hem toch altijd door de mensen van deze tijd zo hoog gewaardeerd dat zij hem aan wie die tekenen waren toegekend, in aanzien aan de belangrijkste koningen gelijk stelden. Je zou nu wellicht denken dat ik mij door mijn genegenheid voor Trivulzio heb laten gaan en hem meer losprijzingen heb toegekend dan de waarheid toestaat. Maar ik garandeer je in alle eerlijkheid dat zijn deugden zelfs veel groter zijn dan ik hier heb beschreven. Ik heb inderdaad respect en genegenheid voor hem, want wie zou niet op een kardinaal zijn gesteld die door zoveel en zulke grote deugden uitmunt? Maar het is juist het kenmerk van een goede vriend hem met persoonlijke losprijzingen te overladen en niet met die welke voor anderen zijn bedoeld te belasten. Daarom spoor ik je, mijn beste Erasmus, aan en als je me toestaat bid en smeek ik je om zo'n grote welwillendheid jegens jou, niet van een willekeurige kardinaal, maar | |
[pagina 114]
| |
van Trivulzio, zogezegdGa naar voetnoot1. met open armen te ontvangen en haar zo snel mogelijk met een brief die hem en jou volledig past, tegemoet te treden.Ga naar voetnoot2. Als je de brief naar mij stuurt zal ik die hem overhandigen, want hij verblijft nog een paar maanden bij ons. Geloof me, je zult niet alleen een liefdevolle en aangename vriendschap met zo'n belangrijke kardinaal hebben, maar ook een heel belangrijke en eervolle bescherming van hem ontvangen. Want hij geniet (ik wilde beslist dat je dit weet) zoveel aanzien en gezag in zijn college dat je maar enkelen van zijn collega's met hem kunt vergelijken (ik wil niets overdrevens over de zeer bescheiden man zeggen) en aan niemand boven hem de voorkeur kunt geven. Vol verlangen zie ik naar je brief uit. Uit het hof van de koning, 8 november 1530 Toen ik deze brief had geschreven en al had verzegeld, kreeg ik in een keer drie brieven van je, een die meer dan bondig was, een tweede met een normale lengte en een derde die meer dan Aziatisch was (hoewel de stijl zelf meer een Attische geur heeft),Ga naar voetnoot3. alle ongeveer op dezelfde dag in Freiburg gedateerd.Ga naar voetnoot4. Tegelijk daarmee ontving ik talloze handgeschreven homilieën in het Grieks van Chrysostomus op de brief aan de Romeinen, die nog door niemand waren vertaald en die je mij had toegestuurd met de bedoeling dat ze door mij in het Latijn vertaald naar je terugkeerden en spoedig via je vriend Froben tot nut voor de geletterden werden uitgegeven.Ga naar voetnoot5. Want je bepaalt en bakent voor mij de periode af, waarbinnen jij wilt dat ik deze taak afmaak. Maar ik zal je hierover een andere keer uitvoeriger schrijven als ik meer vrije tijd heb, want ik verkeer hier in het lawaai van het hof, op het platteland, niet in een stad, zodat je begrijpt dat ik minder vrijheid en minder rust tot mijn beschikking heb. Om je intussen te laten weten (want dat vraag je vooral) hoe mijn gevoelens voor deze taak zijn: ik ben natuurlijk niet alleen genegen, maar ook gereed aan jouw wensen in dit opzicht te voldoen, als mijn krachten tenminste tegen het vervullen van deze taak zijn opgewassen, zoals ik vertrouw dat het zo zal zijn. Of het moet zijn dat zich iets diepers of meer verborgens in andere homilieën schuilhoudt dan in de eerste twee, die ik onmiddellijk in één adem heb doorgelezen tegelijk met het voorwoord van de auteur, dat door mij al is vertaald en met enkele eerste schetsen | |
[pagina 115]
| |
van mij naar jou toe zal komen. Zodoende zul je merken dat ik met dit weefsel al ben begonnenGa naar voetnoot6. en kun je bij de proeve van het vertaalde voorwoord ook de rest verwachten. Want ik heb mij al lang geleden zo volledig aan jouw wil, mijn beste vriend Erasmus, aangepast en mij geheel en al zo ingesteld om ook aan al jouw wensen tegemoet te komen dat er niets meer is, vooral in dit soort diensten, dat ik niet zodra jij erom hebt gevraagd met alle moeite met handen en voetenGa naar voetnoot7. op mij zal nemen om er zorg voor te dragen en uit te voeren. Ik zal beslist in deze zaak jou in je verwachting niet teleurstellen. Het zou trouwens voor mij volstrekt onmogelijk zijn zonder opvallende schade aan mijn reputatie van die vertaling af te zien. Want ik heb de hele zaak aan de koningGa naar voetnoot8. meegedeeld, namelijk dat jij mij deze Griekse homilieën had toegestuurd om ze in het Latijn te vertalen. Hij moedigde mij herhaaldelijk aan deze taak op mij te nemen vanwege zijn belangstelling voor Chrysostomus - geen alledaagse, maar een buitengewone - en hij moedigde mij zo aan, dat hij eraan toevoegde dat hij mijn werk met een passende vergoeding zou compenseren. Daarom zal dit werk waarmee ik niet alleen door jouw aanmoediging, maar ook vanwege een vergoeding van de koning ben begonnen, het aandurven binnenkort in de handen van mensen te komen. Wat mij betreft is de enige vergoeding die mij motiveert de glorie (niet die van mijzelf, maar die van Paulus en Chrysostomus die ik zeer bereidwillig ten dienste sta) en bovendien de eer en de bevordering van de gewijde letteren. Ik zal dit werk met des te meer toewijding en enthousiasme op me nemen, deels omdat ik door mijn dagelijkse omgang met de andere geschriften van Chrysostomus jouw mening deel en met zekerheid vaststel, dat die homilieën echt, niet onecht, zijn en deels omdat ze nog niet eerder door iemand eerder in het Latijn zijn vertaald. Mijn vrienden (vooral degenen voor wie door een eigenaardige fout van de natuur de glans van andermans reputatie gewoonlijk afschuwelijk en onaangenaam is) willen dat het tot mijn eer bijdraagt dat er een vertaling verschijnt, die volledig van mij is en niet gezamenlijk met anderen gemaakt, zodat aan hen een keer wordt bewezen dat ik ook in een arena kan optreden die niemand met zijn voeten heeft betreden. Ik ben niettemin tot de opvatting gekomen dat degene die een boek dat door een ander slecht is vertaald, verbetert, zich niet veel minder voor de wetenschap verdienstelijk maakt dan degene die een boek begint te vertalen dat nog niet een Latijnse vertaling heeft gekregen. Want in het laatste geval heb je slechts de zuivere bedoeling van de auteur, terwijl in het eerste geval | |
[pagina 116]
| |
degenen die het Grieks met het Latijn willen vergelijken, een dubbele vrucht plukken, als zij nog geen uitstekende kennis van het Grieks hebben (hoe weinig mensen hebben dit bereikt?). Ze begrijpen immers de bedoeling van de auteur en worden tegelijk gewaarschuwd de vergissingen van de eerste vertaler te vermijden, als zij misschien ooit met soortgelijk vertaalwerk waren betrokken. Het kan je vervolgens in de praktijk telkens weer overkomen - de betekenis van Griekse woorden is soms zo dubbelzinnig dat, als je niet heel zorgvuldig oplet en niet de grootste voorzichtigheid, gecombineerd met een even grote geleerdheid en scherpzinnigheid, in acht neemt, het op elkaar lijken van Griekse uitdrukkingen je juist in die vergissingen terecht laat komen waaraan een ander vóór jou op een bespottelijke manier zich heeft gestoten. Maar het is tegelijk aangenaam en het helpt, wanneer je ziet dat door een latere vertaler de ogen van de kraaien zoals men zegt zo zijn uitgestoken,Ga naar voetnoot9. dat je bij dezelfde of soortelijke woorden je niet verder kunt vergissen en struikelen. Doorgaans zegt men dat een gewaarschuwd man voor twee telt. Daar komt nog bij dat op deze manier, tenzij ik me vergis, die bedriegers minder snel tot vertalen overgaan - we zien ze zonder enig schaamtegevoel of onderscheidingsvermogen met grote schade voor de wetenschappen komen toesnellen om de helderheid van deze of gene Griekse schrijvers met de donkerte van hun onverstaanbaarheid en onwetendheid (om geen ergere woorden te gebruiken) te verduisteren, terwijl zij door het voorbeeld van de bewezen schaamteloosheid van een ander beginnen te vrezen, dat ooit op hun vertalingen een dergelijk brandmerk van ontering en onwetendheid wordt aangebracht.Ga naar voetnoot10. Maar een andere keer meer hierover. Want ik haast mij nu naar het deel van je uitgebreide briefGa naar voetnoot11. waarin je voor mij op een subtiele wijze het werk van de homilieën gemakkelijker maakt. Wat bedoel je? Je zegt: ‘De naam van Germain de Brie is al befaamd en beveelt op zich zelf het boek bij de lezer aan. Een auteur die aanzien geniet, is een groot lokmiddel.’ Leek ik jou zo naar een beetje roem te verlangen dat jij mij met deze kunstgreep wilde aansporen en als het ware met deze verlokking naar de plaats slepen die je voor mij had bestemd? Zoals ik mij tegen ongeacht welke aansporing van jou niet verzet, vooral om dat soort werk op me te nemen waarmee ik de wetenschap enige hulp kan bieden, zo herken en omarm ik beslist niet de loftuitingen die je mij voor beide talen toekent. Wat is de reden dat je wilt dat ik als het ware jouw compagnon ben? Terwijl je mij een deel van de te vertalen homilieën toevertrouwt, schrijf je dat je een deel ervan voor jezelf reserveert, zo- | |
[pagina 117]
| |
dat de inspanning die ik moet leveren minder zwaar is. Ben ik een compagnon van jou, Erasmus, die in beide talen zo bedreven bent dat je daarin meer lijkt uit te munten bij al wat je schrijft of zegt? Ik zal het eerlijk zeggen en mij niet schamen het te bekennen: zeker wanneer ik jouw geschriften lees, merk ik door te vergelijken duidelijk hoe slecht ik schrijf. Desondanks raakt het mij dat jouw achting voor mij zo groot is, dat je niet weigert mij voor het delen in je roem en de samenwerking bij zo'n eervolle arbeid uit te nodigen. Nooit zal ik mijzelf ervan overtuigen dat ik deze samenwerking die jij mij heel aardig (met je gebruikelijke vriendelijkheid) hebt aangeboden, in dit geval om de reden die ik heb genoemd moet aanvaarden. Ik vrees immers (ik herinner mij dat ik je dit een andere keer schreef)Ga naar voetnoot12. een combinatie en een vergelijking van een roos met een anemoon. Daarom zou ik graag de vertaling van de homilieën in hun geheel op mij nemen. Ik zou liever willen dat je mij dit toestaat dan dat ik met jou in de samenvoeging van het werk of de roem als in het paard van TrojeGa naar voetnoot13. word opgesloten. Als je mij de volledige roem niet misgunt zou mijn wens zijn dat de termijn die je hebt genoemd, wordt verlengd. Ik geef wel toe dat ik het werk hoe dan ook binnen de vastgestelde termijn voor jou gereed kan hebben. Maar toch wil ik de zorgvuldigheid (jij verwijt me, als het de Muzen behaagt dat die daarom met traagheid samengaat) bewaren waarmee ik op jouw initiatief en aansporing de andere geschriften van Chrysostomus heb vertaald. Want zo ben ik gewoon te werken, omdat ik onvoldoende op mijn geleerdheid en welsprekendheid vertrouw. Als ik bij het vertalen van de homilieën door onzorgvuldigheid wellicht een fout heb gemaakt, zal zelfs, geloof me, een grotere zorgvuldigheid van mij worden verlangd en zal mijn verlangen om jou ter wille te zijn niet als excuus dienen. Trouwens, telkens als ik iets ga publiceren, komt meestal in mijn herinnering de spreuk ‘Een hond met veel haast brengt blinde jongen voort’Ga naar voetnoot14. voortdurend naar boven. Daarom zou ik graag hebben dat je bij deze ene voorgeschreven beperking van tijd toestaat, dat ik tegen jou met dezelfde kracht protesteer waarmee ik jou in alles tegemoet pleeg te komen. Want ik wil liever mijn eigen reputatie dienen dan de belangen van je vriend Froben; een late publicatie van mijn werken maakt die steviger dan een overhaaste. De woorden van HomerusGa naar voetnoot15. zijn je bekend: ‘Laat, laat in vervulling gaan, waarvan de roem niet zal gaan vergaan.’ Ik wens je opnieuw het beste. Aan Erasmus van Rotterdam, zonder meer de prins van de welsprekendheid in beide talen van deze tijd |
|