De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2395 Aan Julius Pflug
| |
[pagina 95]
| |
in uw brief,Ga naar voetnoot2. als in een spiegel, uw innerlijk duidelijk waargenomen te hebben, dat een verblijfplaats van de Gratiën, de Muzen en alle achtenswaardige geleerdheid is. Maar ik heb vooral zowel de bijzondere oprechtheid van uw geest als ook uw buitengewoon gezond verstand bewonderd. Dit bewijst mij uw woordgebruik, dat in alle opzichten samenhangend is en nergens iets heeft dat onbeschaafd, onlogisch, gekunsteld of door ongepaste opmerkingen ondeugdelijk is. U kunt zich nauwelijks voorstellen hoe ontevreden ik met mijzelf was, terwijl ik over uw voortreffelijke kwaliteiten nadacht. Maar hierover een andere keer. Gaarne ben ik u verplicht vanwege uw welgezindheid jegens mij, omdat u zo oprecht over mijn rust bezorgd wilt zijn. Kon u maar gedaan krijgen wat wij beiden in gelijke mate hopen. Want ik houd bij deze nietsnut de wolf zogezegdGa naar voetnoot3. helemaal aan zijn oren vast, en ik weet niet hoe ik hem moet loslaten en hoe vast te houden. Was hij maar een even grote vriend voor zichzelf als ik voor hem ben. Maar hoe de dobbelsteen van die affaire ook valt, ik vertrouw erop dat de vriendschap die tussen ons is ontstaan, blijvend zal zijn. En indien u met uw buitengewone vriendelijkheid een arme vriend van de laagste rang niet afwijst, zal ik eerlijk mijn best doen dat ik niet iets bega wat uw gunsten onwaardig is. Maar ik moet u vooral vragen deze in haast geschreven papierenGa naar voetnoot4. welwillend te bezien. Ik heb ze aan de prefect van BreisachGa naar voetnoot5. toevertrouwd; toch heb ik enige angst dat zij u in Augsburg niet aantreffen. Als u daar wat langer verblijft, zal ik u wat gedetailleerder schrijven. Het ga u goed. Freiburg im Breisgau, 10 oktober 1530 |
|