De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 17. Brieven 2357-2515
(2019)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2379 Aan Germain de Brie
| |
[pagina 53]
| |
Het gebrek aan handschriften voer je nu als excuus aan waarom je een deel van Chrysostomus niet hebt vertaald. Maar kopieën hadden niet ontbroken, mijn beste Brie, als je een teken zou hebben gegeven dat jij voor dit werk niet terugdeinsde.Ga naar voetnoot6. Ik had in elk geval twee kopieën van het commentaar op de brief aan de Romeinen en één kopie van de eerste brief aan de Korintiërs, waarvan Francesco Aretino een deel had vertaald.Ga naar voetnoot7. Maar ik meende te merken dat je voor deze taak niet erg enthousiast was en hield bovendien rekening met jouw aangeboren traagheid (of nauwkeurigheid als je dat liever zo wilt noemen) en met het feit dat de drukkerij van Froben, die met niet weinig persen werkt, heel veel delen onder handen had. Daarom heb ik het commentaar op de brief aan de Romeinen naar Brabant gestuurd, dat heel wat mensen heeft die tegen een dergelijke taak zijn opgewassen, maar zich meer op hun genoegens dan op de meest eervolle werkzaamheden toeleggen. Daarom hebben degenen aan wie ik de taak had opgedragen, mij bedrogen en pas na zes maanden stuurden zij het Griekse handschrift terug.Ga naar voetnoot8. Anders had ik een deel van dit werk op mij genomen, omdat Froben hier sterk op aandrong. Doorgaans zegt men dat niets schadelijker is dan valse hoop. In ieder geval heeft deze hoop ervoor gezorgd dat ook dit deel van Chrysostomus niet bij de voorjaarsmarkt verscheen, en bracht het mij de fabel van de leeuwerikGa naar voetnoot9. weer in herinnering. Liever had ik dubbel zoveel arbeid aan zijn echte werken willen besteden. Omdat dit niet mogelijk was, had ik een begin gemaakt met de vertaling van enkele homilieën over de tweede brief aan de Korintiërs. Maar naarmate ik daar langer mee doorging, werd mijn weerzin groter om mij voor onechte werken in te zetten. Daarom heb ik deze fakkel graag aan een anderGa naar voetnoot10. overhandigd. Toch lijkt deze niet in de gaten te hebben dat de aard hiervan volledig anders is, of houdt hij dit in ieder geval mooi verborgen. Bovendien had ik op instigatie van de eerwaarde heer Cuthbert Tunstall, nu bisschop van Durham, het commentaar op de Handelingen van de apostelen weer ter hand genomen om wat nog ontbrak aan te vullen. Daar- | |
[pagina 54]
| |
bij kende ik aan zijn oordeel meer waarde toe dan aan het mijne.Ga naar voetnoot11. Maar dezelfde tegenzin die ik eerder had, maakte dat ik van dit plan afzag.Ga naar voetnoot12. Daarnaast had ik je laten zien waar je Griekse handschriften kon krijgen, ook als ik niets had gestuurd. Maar aan degene die een afkeer van iets heeft adviseert welk excuus dan ook om niets te doen. Zelfs als Chrysostomus in het Grieks verschijnt - iets dat ik om een of andere reden nog niet durf te beloven - is er voor jou geen reden om minder toegewijd te vertalen, omdat je deze taak niet omwille van jezelf maar met het oog op het algemeen belang op je hebt genomen. Ik denk echter dat wanneer een Griekse uitgave uitkomt een Latijnse editie hierdoor beter verkoopbaar zal zijn. Je weet immers dat er heel weinig mensen zijn, vooral onder theologen - want vooral voor hen wordt dit werk uitgevoerd - die zo bedreven zijn in de Griekse taal dat zij niet aan het Latijn de voorkeur geven, vooral als zij haast hebben. Daarom zal het voor hen prettig zijn het Grieks te raadplegen, als er een passage voorkomt die corrupt is of niet betrouwbaar door de vertaler weergegeven. Het is immers een uitgemaakte zaak dat de meeste geschriften van deze man zijn vertaald door degenen het Latijn en het Grieks onvoldoende beheersten. Als hier geen ander nut werd nagestreefd dan dat wij met dit soort werk onze geest en stijl zouden oefenen, is het voor mij weliswaar te laat om mij met deze exercities af te beulen, maar zou jij je wellicht liever met een ander onderwerp bezig willen houden. In Bazel hebben wij een man getroffen die buitengewoon geleerd en even bescheiden is, Simon Grynaeus, aan wie wij een deel van de taak hebben overgedragen, Hij is wel in alles goed onderlegd, maar ik weet niet of hij evenzeer in de heilige schrijvers is geschoold. Verder was Froben niet zozeer op zoek naar geleerdheid als naar naamsbekendheid. De naam van Germain de Brie is al befaamd en beveelt op zich zelf het boek bij de lezer aan. Een auteur die aanzien geniet, is een groot lokmiddel. Oecolampadius heeft zijn medewerking niet geweigerd, maar bij veel mensen drijft zijn naam de koper zelfs van goede koopwaar weg.Ga naar voetnoot13. De monacho is niet van zo'n groot belang, zij het dat de drukker, voor wie winst zijn doel is, verlangde dat er zo weinig mogelijk van Oecolampadius in voorkwam.Ga naar voetnoot14. Want PolidoroGa naar voetnoot15. had hetzelfde werkje deskundig vertaald. De | |
[pagina 55]
| |
schuld voor de vertraging geef je een of andere koerier van mij.Ga naar voetnoot16. Of verwachtte je dat wij vanwege twee bladzijden een gezant naar Frankrijk stuurden? Hoezo zouden wij iemand sturen, wanneer het voor ons niet vaststond of je had vertaald of niet, en niet zeker wisten waar je verbleef. Want je had te kennen gegeven dat je tamelijk lang en ver van Parijs zou verblijven. En hoe zit het met het feit dat ik de weg had aangewezen waarlangs, als zich iets belangrijks voordeed, dit tussen ons op tijd uitgewisseld kon worden? Een koerier zal je steeds vier kronen kosten. Ik zal de helft ervan betalen; voor jou zal de helft geen bezwaar zijn, vooral omdat ik hoor en uitermate verheugd ben dat je privé allesbehalve armlastig bent, maar ruime middelen bezit die ook voor een gulle gift voldoende zijn. In een brief van Budé aan jou staat te lezen dat jij bij het organiseren van maaltijden een echte Lucullus bent.Ga naar voetnoot17. Ik, die vergeleken met jou behoeftig ben, kan er niet aan ontkomen om ieder jaar ongeveer zestig kronen aan koeriers en boodschappers te besteden. Wat de kardinaal-kanselier betreftGa naar voetnoot18. weet ik nog niet of ik een juiste voorspelling heb gedaan; in ieder geval heeft hij nooit een teken van een minder vriendelijke houding tegenover mij gegeven. Alleen voor het verzoekschriftGa naar voetnoot19. van Froben was hij een beetje doof. Ik heb zijn zaak per brief gesteund, waarmee ik eerder aan een wens van een vriend dan aan mijn eigen verlangen tegemoetkwam, en wel zo dat ik voldoende duidelijk maakte dat deze zaak niets met mij te maken had. Het is ook niet helemaal duidelijk welke vreemdeling wij beiden uiteindelijk bedoelen.Ga naar voetnoot20. Want degene tegen wie toen de verdenking rees, vertelde mij in LeuvenGa naar voetnoot21. dat zijn twistgesprek met Budé zo fel was geweest, dat het bijna tot een steekpartij was gekomen. Wat voor zin had het dan dat hij over de reputatie van Budé bezorgd was, tenzij hij wellicht bij Budé weer in de gunst wenste te komen en met deze dienst Budé voor zich wilde winnen? Of hij was met een laaghartig verlangen er op uit ons tegen elkaar op te zetten en te genieten van het kwaad dat we elkaar zouden aandoen. Deze strategie stemt volkomen met zijn karakter overeen. Ik twijfel er niet aan dat dezelfde man Alberto PioGa naar voetnoot22. tegen mij opzet en stof daarvoor levert. Men zegt immers dat hij in Venetië al mijn geschriften nauwkeurig doorleest.Ga naar voetnoot23. | |
[pagina 56]
| |
Maar, vraag ik je, met welke kunstgrepen heeft die ItaliotesGa naar voetnoot24. zo'n storm veroorzaakt? Hij heeft in mijn boeken enkele passages aangewezen. Welke? Passages die kritiek leveren op Budé? Nergens maak ik melding van die man, tenzij zo eervol mogelijk (wat ik dikwijls doe). Maar hij heeft in de Colloquia een plaats aangewezen waar ik een of ander iemand laat zeggen: ‘De Fransen houden van wat weinig kost.’ Verder waar ik terloops vermeld wat Hilarius en Hieronymus over het karakter van de oude Galliërs hebben meegedeeld, en andere nogal onbelangrijke plaatsen. Want dit was de meest dodelijke beschuldiging van alles. Wil je liever, mijn beste Germain, dat dit niet ter zake doet of dat Budé als zo weinig standvastig en serieus wordt beschouwd, dat hij vanwege dergelijke futiliteiten onze oude vriendschap niet langzaam heeft laten bekoelen, maar deze heeft verbroken en een vijandige houding heeft aangenomen? Het dient een afschuwelijke misdaad te zijn, dat hij een verdrag verbreekt dat onder toezicht van de Muzen is gesloten. Of zullen we onze toevlucht zoeken tot het feit dat Budé en Bade op dezelfde bladzijde staan genoemd?Ga naar voetnoot25. Dat dit onderwerp door jou wordt verworpen, wekt geen verbazing; verbazingwekkender is het feit dat iemand op de gedachte is gekomen zo'n onbeduidende onzin openlijk bekend te maken. Waar komt nu die wonderbaarlijk storm vandaan, die ons zogezegdGa naar voetnoot26. meer dan de Tyrische zeeën door elkaar heeft geschud? Welke Aeolus heeft zulke harde winden losgelaten, die ‘als na het vormen van een colonne, wanneer een doorgang is gegeven’ aanstormend ‘zich op de zee storten en als oosten- en zuidenwind tegelijk vanuit de diepte de zee volledig opwoelen, ook de wind uit Africa met zijn talrijke rukwinden. Daarop volgt het geschreeuw van mannen’ etc.Ga naar voetnoot27. Waar kwam deze wind van Typhon vandaan die zeilen verscheurt, touwen laat knappen en masten en balken verbrijzelt? Vanwaar kwamen dicht opeen hoge golven aangerold die iedereen met een onvermijdelijke ondergang dreigden? Want het moet een geweldige storm zijn geweest die jou, zo'n waakzame stuurman, het roer en de touwen uit handen heeft geslagen en waardoor je uiteindelijk na van de koers te zijn afgeweken met moeite je bestemming hebt bereikt. Wat mij in je brief, beste Germain, genoegen deed, is je karaktereigenschap om te overdrijven. Maar wanneer ik je groot- | |
[pagina 57]
| |
spraak met de werkelijkheid vergelijk, kan ik nauwelijks mijn lachen bedwingen en lijk ik iets te lezen dat op de Batrachomyomachia lijkt.Ga naar voetnoot28. Ontstaan uit zulke nietszeggende bombast zulke sterke wervelwinden en zware stormen van gebeurtenissen? Wat je over Toussain schrijftGa naar voetnoot29. was mij juist hierom welkom omdat dit je vriendelijke en vredelievende karakter toont. Maar wat mij betreft was dit niet nodig omdat alle versregels spontaan bij me waren opgekomen, ware het niet dat jij door je advies om dit te vergeten de herinneringGa naar voetnoot30. had teruggeroepen en de gedachten hieraan hernieuwd. Tussen Toussain en mij heeft nooit een vertrouwelijke omgang bestaan; we waren niet persoonlijk door enige weldaad aan elkaar verplicht, afgezien van het feit dat ik de man, die zowel geleerd is als de humaniora ijverig bevordert, welgezind was. Omdat hij hierin met zichzelf niet tevreden is, maar iedere dag zichzelf overtreft, kan het niet anders of mijn welwillendheid tegenover hem neemt voortdurend toe. Dat ik mijn aandacht niet richtte op een confrontatie met hem, blijkt verder uit het feit dat ik vrienden, die mij over geruchten en dit soort verdenkingen schreven, absoluut niet bedankte. Ik vond zelfs dat zij een berisping verdienden, omdat zij uitspraken van willekeurige praatjesmakers en onzin van schoolmeesters naar mij stuurden, want die dienden geen ander doel dan meningsverschillen te veroorzaken en in stand te houden. Ik heb het Toussain niet kwalijk genomen dat hij mij in een openbare lezing weinig vriendelijk had vermeld, zoals zij zelf meenden. Ik verklaarde tevens dat ik wat Budé betreft geen enkele verdenking in mijn hart kon toelaten, die een standvastige, rechtschapen en geleerde man, kortom Budé, onwaardig zou zijn. Wat kan ik verder zeggen? De aard van mijn brieven aan hen was zo dat sommigen die zich beledigd voelen, zich volledig aan de plicht mij te schrijven lijken te onttrekken. Er is geen sprake van dat ik iemands hulp heb ingeroepen om hen van mijn kant met beschimpende verzen te hekelen; toch ontbrak het niet aan mensen die dit wilden en konden doen. Waarlijk vredelievend is degene die al wat welwillendheid kan verminderen, van zijn ogen en oren vandaan houdt. Ik vond dat zij van dit uiterlijk vertoon afgeschrikt moesten worden, omdat ik de geheimen van deze zaak veel beter ken dan de meesten denken; maar ik wil liever niet weten wat ik weet. Toch geef ik eerlijk toe dat ik van de Franse ontwikkelde lieden wat meer ernst en eerlijkheid had verwacht | |
[pagina 58]
| |
dan degenen hebben laten zien, die vanwege de vermelding van Budé en Bade op dezelfde bladzijde zoveel onrust veroorzaakten, dat het geluid van een werkelijk panisch gerucht als met de rinkelende bekkens van DodonaGa naar voetnoot31. zich verspreidde over de beide Duitslanden, over Brabant, over Italië en ten slotte tot in het paleis van de koning. De vergelijking van Budé met Bade verdiende het natuurlijk om aan de koning bekend te zijn. Overal vlogen de meest ongegronde uitspraken rond: ‘Erasmus is jaloers op Budé,’ ‘Erasmus wilde op Budé wraak nemen.’ Al van oudsher heeft het Franse volk in het algemeen vanwege zijn dwaasheid en lichtzinnigheid een slechte naam. Ik heb deze opvatting altijd geprobeerd te weerleggen om geen andere reden dan dat ik haar als volkomen omwaar beschouwde. Maar dat er om een zaak van niets zulke mensonwaardige onlusten tussen geleerden zouden uitbarsten, zou ik zelfs van CatoGa naar voetnoot32. niet hebben geloofd. Wat voor een voorbeeld is het om - natuurlijk om Budé een genoegen te doen - met grappige hekeldichtenGa naar voetnoot33. de reputatie aan te vallen van hem die in zoveel werken die hij heeft uitgegeven, Budé tegelijk heel vriendelijk en heel eervol heeft geprezen en prijst? Hier verschijnt voor mij de Indische olifantGa naar voetnoot34. die niets merkt van muggen. Maar als ik jou de namen van de verzenmakers onthul, zouden zij niet voor muggen aangezien willen worden. Maar laat het Jan en alleman zijn vergeven als zij in een openbaar oproer iets hebben misdaan. Waar sliepen toen de echte vrienden van Budé die de wanordelijke onlusten van onbelangrijke mannetjes konden bedwingen? Want misschien wist Budé niets hiervan af omdat hij door belangrijkere zaken in beslag werd genomen. Trouwens, gesteld dat Budé dit wist en niet heeft verhinderd, met welk voorwendsel zul je dan zijn oprechtheid en rechtschapenheid verdedigen, omdat hij toestond dat dit bij een vriend gebeurde waarvan ik niet toestond dat dit mijn vijand LeeGa naar voetnoot35. overkwam? Want toen in Leuven het drama zijn hoogtepunt bereikte en mijn sympathisanten, zonder dat ik aanwezig was, hem met pamfletten en bespottingen beledigden, dreigde ik iedereen met vijandschap als zij doorgingen mij met dergelijke dwaasheden vijandigheid te bezorgen en mijn overwinning met onbetamelijke handelingen zwart te maken. Ik heb opdracht gegeven die briefGa naar voetnoot36. door Vives in het openbaar vanaf de katheder te laten voorlezen. | |
[pagina 59]
| |
Sommigen waren verontwaardigd over mijn handelwijze en beëindigden hun vriendschap. Op dezelfde manier heb ik, toen DuitsersGa naar voetnoot37. mij een enorme verzameling brieven hadden gestuurd waarin Lee werd verguisd, na amper een of twee brieven te hebben gelezen, het pakket naar MoreGa naar voetnoot38. gezonden om het te achter te houden. Iedereen wist wat de bitsheid van Lee verdiende, maar ik wilde liever rekening houden met wat bij Erasmus paste. Ik heb dit met deze bedoeling gedaan, omdat ik zelfs niet tegen een vijand krachten van buiten wilde gebruiken, en het was uit beleefdheid. Of het was een voorbeeld van bedachtzaamheid om te voorkomen dat een voorbeeld van arrogantie weer op mijn hoofd terechtkwam. Beoordeel nu hoeveel anders ik tegenover Budé was dan Lee tegenover mij. Toch hebben vrienden van Budé gemeend tegen mij te moeten doen, waarvan ik niet toestond dat het tegen een verklaarde vijand gebeurde. Toen er een aangrijpend drama tegen Maarten van DorpGa naar voetnoot39. was opgevoerd, tegen wie Jérôme van Busleyden en Thomas MoreGa naar voetnoot40. heel fel hadden geschreven, heb ik opnieuw alle onrust gekalmeerd door de pamfletten waarin ik werd verdedigd en geprezen, zorgvuldig achter te houden. Hetzelfde heb ik gedaan toen de onenigheid tussen More en jouGa naar voetnoot41. op een hevig conflict leek uit te lopen. Al wat More tegen jou had geschreven, heb ik laten verdwijnen, ook dat was al was gedrukt; More heb ik dringend verzocht mij zijn gevoelens in deze kwestie toe te vertrouwen.Ga naar voetnoot42. Is er van de vele vrienden van Budé niemand geweest om de beginnende brand te blussen? Hij was slechts de enige die gekalmeerd moest worden. Want zoals er nooit enige vijandigheid in mijn geest heerste, heb ik nooit een teken gegeven van een kwaadwillige houding. Wat ik aan Dorp, door wiens pen ik was uitgedaagd, heb toegekend, heeft niemand van jullie met een vriend gedaan, hoewel het niet aan lieden ontbrak die olie op het vuur gooiden.Ga naar voetnoot43. Want ik weet zeker dat Budé, als hij hier zichzelf niet was, dit op instigatie van anderen heeft gedaan. Als zij meenden dat zij mij deze dienst niet moesten bewijzen, hadden zij dit beslist met de reputatie van Budé moeten doen, en hadden zij deze dienst aan onze gemeenschappelijke studies en ten slotte aan zichzelf moeten bewijzen. Wat is er misdadiger of | |
[pagina 60]
| |
verfoeilijker dan dit voorbeeld? Je brengt hier mijn verhevenheid ter sprake en mijn geweldige wetenschappelijke roem die ik met mijn inspanningen heb vergaard. Ten slotte spoor je me aan Alexander de Grote na te volgen die zei: ‘Het is des konings een slechte naam te hebben wanneer je een weldaad hebt bewezen.’Ga naar voetnoot44. Je wijst mij erop dat vijandigheden sterfelijk, vriendschappen onsterfelijk moeten zijn. Met veel andere argumenten probeer je te bereiken dat ik door de brutaliteit van schaamteloze lieden te negeren mijn gemoedsrust hervind, nadat die storm is gaan liggen en de ijsvogels zijn teruggekeerd. Ik geef weliswaar toe dat jij dit alles welsprekend en als een goed redenaar zegt, maar ik zie niet wat voor zin het had dit lied voor mij te zingen. Met geen enkel teken heb ik aangegeven dat ik door dergelijke versregels werd gegrepen. Toont degene die zelfs het lezen niet de moeite waard vindt - laat staan dat hij op wraak zint - niet genoeg zijn minachting? Welke vijandigheden beveel jij me te beëindigen, terwijl ik niemand tot mijn vijand heb verklaard? Als het vertrouwen dat mijn verdiensten geven of een verheven geest die lijkt op die van Alexander deze verdraagzaamheid niet verleent, wordt zij beslist door het karakter van een ezel geleverd. Want ik denk dat men met moeite een pakezel kan vinden waarvan de rug voor een knuppel zo gevoelloos is geworden, zoals mijn geest voor dergelijke aantijgingen. Iedere dag word ik met lasterlijke boekjes gestenigd. Je zou dit het kwaad van het noodlot kunnen noemen. Maar deze pest diende ver van de humaniora verwijderd te zijn. Verder ben je, zoals ik zei, te laat als advocaat voor de zaak van Toussain verschenen, want mijn woede op hem was een tijd geleden al gezuiverd. En hoewel ik eerder met die man geen enkel vriendschapsverdrag heb gesloten, weiger ik toch niet te doen wat je verlangt, als hij opnieuw een gevecht in welwillendheid met mij wenst aan te gaan, naar ik hoop nu met grotere eerlijkheid. Budé heb ik altijd als een rechtschapen en beleefd iemand beschouwd en ik zou geen enkele argwaan tegen zijn CommentariiGa naar voetnoot45. hebben gekoesterd, als ik niet door brieven van vrienden was gewaarschuwd.Ga naar voetnoot46. Ik verwachtte niet dat hij niet ergens met mij van mening zou verschillen. En ik verklaarde dat, als hij dit zonder arrogant te zijn zou doen, het voor mij ook heel aangenaam zou zijn. Misschien zou het wel van grotere eerlijkheid getuigen om met een respectvolle inleiding ergens van mening te verschillen dan om met voortdurend zwijgen zijn minachting voor zich uit te dragen. | |
[pagina 61]
| |
Als het is toegestaan al wat men in zijn hart heeft, in de boezem van een vriend uit te storten ben ik, mijn beste Brie, met een argeloze geest geboren; dit feit heeft mij vaak aanzienlijke schade bezorgd. Ik heb zo'n fijne neus dat ik ergens in die Commentarii, die ik slechts selectief heb gelezen nadat ze in Bazel waren gedrukt (want eerder was mij geen gelegenheid geboden), de ergernis van Budé wel heb gevoeld. Bijvoorbeeld op degenen die kritiek hebben op het talent en de stijl van afzonderlijke schrijvers, op degenen die formuleringen voorschrijven die later zijn dan die van Lorenzo Valla en op hen wier geschriften geen zon en tijd kunnen verdragen, omdat ze iets aan betekenis hebben verloren, en veel soortgelijke opmerkingen. Zij zullen ontkennen dat dit tegen mij is gericht.Ga naar voetnoot47. Met minder moeite zouden zij mij ervan overtuigen, als Budé niet al lang geleden in zijn De asse, telkens als hij wilde uitweiden, zijn ergernis met dit soort kunstgrepen tegen anderen had geventileerd zonder hen te noemen. Hij wil liever het vermoeden van de lezer testen dan een naam prijsgeven, hetzij omdat hij het niet veilig vindt geen ruimte voor ontkenning over te laten, hetzij omdat hij meent dat degene die hij op het oog heeft, de eer om genoemd te worden niet verdient. Want met deze bedoeling heb ik zelf de namen van bepaalde mensen achterwege gelaten of veranderd.Ga naar voetnoot48. Laten we toegeven dat Budé dit met het volste recht heeft gedaan. Omdat jij echter de beschuldiging niet weerlegt, maar lof voor zijn oprechtheid daarna opeist, was het eerlijker en meer in overeenstemming met zijn deugdzaamheid om de lezer deze bron voor argwaan te ontnemen. Het paste beter bij zijn hoffelijkheid niet alleen geen enkele aanwijzing voor een gekrenkte geest over zijn Commentarii te verspreiden, maar ook met een overduidelijk getuigenis elke verdenking weg te nemen - niet voor mij, maar voor anderen die minder eerlijk dan ik de geschriften van Budé uitleggen. En dat vooral omdat ik hem dit per briefGa naar voetnoot49. had gevraagd, niet omdat ik naar een beetje roem verlangde, want ik ben al lang van beroemdheid verzadigd, maar omdat ik meende dat het op deze manier voor de rust van de wetenschap bevorderlijk was. Ik zag duidelijk welke pest zich van het onderwijs in de christelijke filosofie meester had gemaakt; ik zag dat de geesten van mensen door een rampzalig kwaad tot meningsverschillen waren geneigd; ik vreesde dat deze besmetting zich over de humaniora zou verspreiden; het was al begonnen met medewerking van dezelfde opschepperGa naar voetnoot50. die, naar jij meent, Budé | |
[pagina 62]
| |
tegen mij heeft opgehitst. Maar deze verdenking die ik ongedaan wilde maken, had niemand van mij aangenomen, maar zij hadden haar gedeeltelijk ontleend aan de brief van Budé aan mij,Ga naar voetnoot51. die naar hun mening nogal onbehouwen, mijns inziens echter openhartig was, en gedeeltelijk aan geruchten die hij onder diverse mensen had verspreid. Budé weigerde niet deze verdenking weg te nemen; hij zei alleen te vrezen dat het niet het geschikte moment was om mijn naam te noemen. Ik heb daarentegen in mijn geschriften vaak naar een geschikt moment gezocht om Budé eervol te vermelden. Maar terwijl hij in dit werk vanwege het voorkomen van één woord sommige mensen eervol vermeldt, diende zich op veel plaatsen de gelegenheid aan Erasmus ten minste met twee of drie woorden te vermelden. Wanneer hij zijn vroegere mening over het woord parêkoloethêkoti dat bij LucasGa naar voetnoot52. voorkomt, herroept en de mijne overneemt, omdat hij als ik me niet vergis door mijn Annotationes in Lucam hiertoe was aangespoord, heeft zich zeker een gelegenheid voorgedaan.Ga naar voetnoot53. Verder lijkt hij, wanneer hij uitlegt wat colofon is, niet weinig aan mijn Adagia te hebben ontleend.Ga naar voetnoot54. Niet dat hij dit onrechtmatig heeft gedaan (van wat gepubliceerd is mag men gebruik maken, geef ik toe), maar als hij een gelegenheid had gezocht, hadden zich er heel wat vanzelf aangediend. Misschien kon bij een ander onderwerp zich geen geschiktere gelegenheid voordoen. Maar ik had hem deze wederdienst (voor wat deze waard is) al bewezen voordat hij zijn werk liet drukken, hoewel ik dit voor de wetenschap en niet voor mijzelf nastreefde. Nooit ben ik bang geweest voor grappige lasterpraat van Budé, zelfs als hij op een of andere manier was getergd. Maar ik moest de mensen van hun verdenkingen genezen. Nu stel ik wel vast dat er in zijn Commentarii niets staat dat met mij verband houdt. Toch klagen degenen die mij welgezind zijn, intussen dat Erasmus onaangenaam getroffen is; en degenen die niet onpartijdig zijn vallen ook in de boeken die ze uitgeven, mij met zijn woorden aan die als het ware zonder mijn naam te noemen tegen mij zijn gericht. Danès heeft hem op één passage attent gemaakt en spoorde hem aan verdenkingen van mensen te vermijden.Ga naar voetnoot55. Hij weigerde halsstarrig, hoewel de zaak door het geringe verlies van één bladzijde kon worden hersteld. Wat is daarom de reden dat jij de oprechtheid van Budé in dit werk zo bewondert? Soms omdat hij mij niet met | |
[pagina 63]
| |
name heeft aangevallen? Maar zoals ik dit niet had verdiend, verwachtte ik het niet van een dergelijk iemand. Eerlijkheid is niet toelaten dat iemand die in geen enkel opzicht heeft beledigd geen beledigingen ontvangt, maar eerlijkheid is vriendelijk over iemand spreken ook als hij het niet verdient. Laat Budé mij welgezind zijn en ik hiervan overtuigd, wat doet het er dan toe dat zijn woorden zo gematigd zijn dat vrienden en vijanden tegelijk merken of in ieder geval vermoeden dat Erasmus is aangevallen? Daarom heb je, als je de situatie beoordeelt, geen reden om althans in dit opzicht de eerlijkheid van Budé zo op te hemelen. Als je rekening houdt met de schaamteloosheid van opruiers die er genoegen aan beleven geleerden tegen elkaar op te zetten, geef ik toe dat ik de oprechtheid herken van de man die meer om zijn eigen reputatie dan om hun sluwheid gaf. Helaas, ook de geesteswetenschappen hebben hun plagen. Zelf heb ik ervaren hoe zij - wat Demosthenes is verwetenGa naar voetnoot56. - beide partijen van wapens hebben voorzien. Geen ander soort oefening beviel hun meer dan geleerden als gladiatorenparen bij elkaar te brengen, waardoor zij van andermans lijden konden genieten. Van mensen die niet zo oud zijn, kun je leren dat er vroeger in Parijs mensen waren die Fausto Andrelini nu eens tegen Tardif,Ga naar voetnoot57. dan weer tegen Delius, of Balbi, of ScopusGa naar voetnoot58. of weer tegen een ander opzetten met geen ander doel dan om van hun dwaasheid te genieten. Opnieuw zul je lieden kunnen aantreffen die dermate naar roem verlangen dat zij, omdat zij zelf door rustige omstandigheden zich geen naamsbekendheid kunnen verwerven, datgene doen waarmee Androclides in een Grieks spreekwoordGa naar voetnoot59. wordt verheerlijkt - namelijk conflicten veroorzaken. Nadat zij degenen die zij steunen goed hebben geholpen, jagen ze daar een dubbele roem na door de rol van vredestichters op zich te nemen en willen ze de indruk wekken dat zij de woelingen, waarvan zij de aanstichters waren, hebben gekalmeerd. Op dergelijke lieden zou ik met meer recht boos kunnen zijn dan op Budé. Zelfs als hun iets menselijks is overkomen, ben ik zo dat ik voor bepaalde fouten van vrienden een oogje dicht kan doen. De gedragingen van mensen zijn zelfs zo volledig ontaard, dat een zwarte zwaan of een witte raaf tegenwoordig een minder zeldzame vogel is dan een trouwe vriend. Zo groot is bij veel mensen de sluwheid om te veinzen of te ontkennen, zo groot de handigheid in het bedriegen; niets is gezond, alles is vol bedrog. En als je bij sommige mensen iets van een oprechte genegenheid | |
[pagina 64]
| |
aantreft, is de onstandvastigheid van hun wil zo groot dat je hen een EuripusGa naar voetnoot60. zou noemen. Een klein beetje jaloezie schrikt sommigen van vriendschap af, laat staan dat je nu op een geslacht van mensen kunt hopen die tegelijk met je sterven. Anderen veranderen door de minste of geringste belediging van vrienden in vijanden. Als je sommigen een weldaad bewijst krijg je een vederlichte dank. Als je hen in iets beledigt krijgen zij, zoals de bekende man zegt,Ga naar voetnoot61. woede van lood. Deze overwegingen, die ik, mijn beste Brie, door zeer veel ondervindingen heb vastgesteld, maken dat ik rustiger naar vriendschappen met mensen verlang, deze minder zorgvuldig in stand houd en met minder verdriet verlies. Veiliger is het tot rust te komen in de vriendschap van Christus, die degene die hij eenmaal in vriendschap heeft opgenomen, nooit verlaat. Voor mij is het voldoende deze houding aan te nemen, namelijk dat ik mijn best doe alle mensen behulpzaam te zijn en, voor zover het in mij is, niemand te beledigen, om vriendschap met fatsoenlijke mensen niet af te wijzen, niemand een gegronde reden te geven van de vriendschap afstand te doen en mijzelf niet te kwellen als iemand buiten mijn schuld vertrekt. Want het verlies is licht als iemand die nooit echt een vriend is geweest, ophoudt een vriend te zijn. Op dergelijke vrienden ben ik met meer recht verontwaardigd dan op Budé. Maar, vraag ik je, wat voor lof zal ik verdienen zolang ik met alles tevreden ben en mijzelf blijf? Voor de mensen die mij minder welgezind zijn, zal ik angstig overkomen en als iemand die bang is voor strijd. Degenen die mij meer welgezind zijn, zullen mijn gematigde opstelling goedkeuren. Maar wat voor lof zal Budé verkrijgen bij degenen van wie ik voor mijn gematigdheid bijval ontvang? Liever wilde ik dat de lof voor mijn onschuld zo van mij werd weggenomen, dat Budé de hulde voor zijn vriendelijkheid en eerlijkheid werd gegund. Wanneer allesbehalve dwaze mensen in zijn geschriften een voortdurend verzwijgen van mijn naam als ook heel wat versluierde beledigingen aantreffen en daarentegen in mijn boeken niets van verborgen kunstgrepen tegenkomen, maar merken dat hij met name en zogezegd in alle toonaardenGa naar voetnoot62. zo vaak is geprezen, wat zullen zij dan bij zichzelf denken? Wat zullen ze zeggen? Wat anders dan dat hij bijzonder oprecht is en dat ik bij zijn glans verbleek? Wij wachten hier al lange tijd op de uitgave van zijn brieven.Ga naar voetnoot63. Maar op een of andere manier stelt jouw Frankrijk zijn wetenschappelijke werken niet erg welwillend beschikbaar. Want | |
[pagina 65]
| |
de Commentarii van Budé kon ik nooit eerder in handen krijgen totdat Bazel het daar voor ons in druk uitgaf. Maar om mijn brief te beëindigen - al lang geleden was ik opgehouden kwaad te zijn op Toussain en vriendschap met hem wijs ik niet af, als hij op jouw initiatief mij hiertoe uitnodigt. Ik ben zelfs niet een haartje minder vriendelijk voor hem, die in zo'n verschrikkelijke storm het roer niet voortdurend recht kon houden. Op de onzin van schoolmeesters heb ik altijd zo neergekeken, dat ik het zelfs niet de moeite van het bekijken waard vond, toen het mij was aangeboden. Het lijkt een noodlottige epidemie van deze tijden dat ieder hoogst onfatsoenlijk er niet voor terugdeinst tegen elke beroemdheid of geleerde met het uitgeven van smaadschriften tekeer te gaan. Omdat zelfs de keizer met zijn macht niet tegen deze vrijpostigheid wordt beschermd, zou ik te kleinzerig zijn als ik niet in staat was mijn lot te dragen. Laat het speciaal mijn ongeluk zijn, dat veel mensen tegen mij alleen in de pen klimmen - liever wil ik op deze wijze ongelukkig zijn dan wanneer ik zelf mijn pen met het bloed van velen had bezoedeld. Dit moet je over Budé weten, mijn beste Brie. Ik heb zijn gunsten niet nodig - de hemel zij dank - en het is niet mijn bedoeling hem met enige plichtplegingen te belasten. Het kan nuttig zijn voor mijn goede naam - dat geef ik toe. Maar ik zal graag deze last van mij afwerpen, laat staan dat ik er iets aan toegevoegd wil hebben. Het kan voor mijn goede naam schadelijk zijn; aan beledigingen ben ik gewend geraakt en ieder moet zijn eigen lot dragen, hoewel ik voor iets dergelijks van zijn kant helemaal niet bang ben. Als het om een lichte belediging gaat, ben ik een mens. Ik heb geleerd iets aan menselijke gevoelens, meer aan vriendschap en het meest aan de algemene rust in de wetenschap op te offeren. Ik heb trouwens niet zo'n weinig verfijnde neusGa naar voetnoot64. dat ik de retorische kunstgrepen niet begrijp; ik ben niet onervaren in het van repliek dienen als ik wil - wellicht zal het ook niet aan stof ontbreken. Maar het dient een meer dan smadelijk onrecht te zijn dat mijn pen tegen Budé gevechtsklaar kan maken. Liever zou ik op andere plaatsen welsprekend willen zijn. Ik van mijn kant denk dat Budé zo groot is, dat niemand van mijn klasse jaloers op hem kan zijn. Graag kennen wij hem de leidende positie in de geesteswetenschappen toe, wij applaudisseren als hij een schitterende triomf viert. Er is geen sprake van dat wij erop uit zijn hem de kroonGa naar voetnoot65. die met veel roem aan zijn hoofd vast zit, af te nemen. Maar hoewel hij uitmuntende gaven bezit, hebben toch ook anderen hun talenten. Niet iedereen heeft hetzelfde onderricht en wat er niet op lijkt is niet onmiddellijk slechter.Ga naar voetnoot66. Niets | |
[pagina 66]
| |
zou de eendracht in de wetenschap meer bevorderen dan wanneer de ziekte van eigenliefde ontbreekt en iedereen een oprechte waardering heeft voor de andermans voortreffelijke eigenschappen. Ik beschouw jullie Frankrijk om veel redenen als een gelukkig land, ten eerste omdat het krachtens het recht van terugkeer op de oude roem van de wetenschap aanspraak heeft gemaakt; vervolgens omdat het als het ware een republiek der letteren heeft opgericht waaraan het volledig terecht Budé als leider heeft gegeven, en omdat geleerden onderling elkaar bij hun werkzaamheden helpen. Bestond dezelfde mentaliteit maar in ons Duitsland! Daar schrijft ieder voor zich en kun je nauwelijks iemand vinden aan wie je de controle van zelfs een klein werkje kunt overlaten. Het gezelschap van de Gratiën en de Muzen is zo uiteengevallen dat, als er onder mensen overeenstemming bestaat, zij eerder door partijdigheid dan door oprechte welwillendheid bij elkaar worden gebracht. Maar ik zou wensen dat die republiek zich verder uitstrekte, zodat jullie iedereen die de heiligdommen van de Muzen vereert, als Fransen beschouwden en dat er een verbond van geleerden, en niet van gebieden bestond. Deze eendracht zou in sterke mate bijdragen aan de bevordering van de beste wetenschapsgebieden en aan het uitschakelen van de vijanden van de humaniora. Want het barbarendom is nog niet helemaal verslagen; het heeft nog zijn bolwerken en overweegt ergens opnieuw oorlog te voeren. Rivaliteit onder geleerden is nuttig, maar iedere rancune dient daar ver vandaan te zijn. Hoe prettig is het dat er eendracht bestaat tussen Budé en Zasius, die in zijn laatst verschenen boekGa naar voetnoot67. hem de prins van de letteren noemde. Ik hoor dat hij het ook met AlciatiGa naar voetnoot68. eens is geworden. Wat ik over Longueil moet zeggen weet ik niet, zij het dat het mij verdriet doet dat de jongeman met zulke grote verwachtingen, om het op de manier van Homerus te zeggen, minunthadiosGa naar voetnoot69. was. Het is niet voldoende dat er onder de geleerden eensgezindheid heerst, maar het is belangrijk dat dit voor iedereen duidelijk en bewezen is, vooral wanneer het degenen betreft tussen wie een of andere vorm van onenigheid heeft plaatsgevonden. Daarom zal Budé, als hij mensen van hun verdenkingen wil genezen, iets doen dat bij onze aloude vriendschap en zijn karakter past. Als hij een reden heeft dit niet te willen zal ik hiermee tevreden zijn, zelfs als hij meer boeken met enkele beledigingen van mij publiceert, mits deze maar met zo'n rijke vrucht aan geleerdheid zijn volgestopt. | |
[pagina 67]
| |
Veel mensen hadden jouw brief in handen gehad; hij was niet alleen van het zegel ontdaan maar ook bijna aan slarden. Ik vermoed dat hij door onze evangelische broeders achterover is gedrukt. Doe Jacques Toussain de hartelijke groeten van mij. Breng ook Budé mijn beleefde groeten over, als hij tenminste degene is die aan mijn overtuiging beantwoordde, ook voordat jij hem voor mij ophemelde. Als jij hen beiden hiervan overtuigt en zij wat jij namens hen belooft zelf schriftelijk toezeggen, zul je met dezelfde dienst ons allen aan je verplichten. Laat hier als je wilt je gaven als redenaar zien. Je welsprekendheid had niets anders nodig, en mij lijkt dat dit tot het algemeen nut van de wetenschap dient. Hier had zich het gerucht verspreid dat Bade was overleden en Lefèvre op de brandstapel geplaatst. Het verheugt mij dat beide loos waren.Ga naar voetnoot70. Zo was in Bourges Erasmus verbrand.Ga naar voetnoot71. Maar ik ben zo vaak overleden, zo vaak weer tot leven gekomen dat ik denk dat iemand het nauwelijks zal geloven, zelfs als ik werkelijk ben heengegaan. Ik wens je, mijn meest dierbare Germain, onophoudelijk geluk toe. Freiburg im Breisgau, 5 september, in het jaar van onze Heer 1530 |
|