De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 16. Brieven 2204-2356
(2018)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2340 Van Germain de Brie
| |
[pagina 280]
| |
bevel van de bisschop en op diens kosten opnieuw naar de drukpers gegaan. Het vooruitzicht van een Griekse Chrysostomus had tot gevolg dat ik voor die Latijnse van jullie geen andere vertalingen maakte dan de twee die al eerder, op initiatief en aandringen van jou, bij mij vandaan naar jullie toe kwamen en zich al in de handen van de mensen bevinden.Ga naar voetnoot6. Want al wil je het nog zo graag, hoe zou je in vredesnaam kunnen besluiten iets te gaan vertalen als je niets hebt om de stof voor een vertaling aan te ontlenen? Het ligt zonder meer aan het ontbreken van Griekse versies dat ik je op dit moment bij het zwoegen op een dergelijk karwei verder niet van dienst kan zijn. Des te meer verheugt het me dat er daar mensen te vinden zijn die je bij je werk helpen en ‘er twee samen op weg gaan’.Ga naar voetnoot7. Dat mijn MonnikGa naar voetnoot8. niet op tijd bij je aankwam, moet je niet aan nalatigheid van mij, maar van jouw bode toeschrijven; ik heb hem het bewuste werk meteen overhandigd zodra ik jouw brief ontving, in de verwachting dat het je op tijd gegeven kon worden. Wat de kardinaal-kanselier betreftGa naar voetnoot9. zie ik dat je inderdaad onthouden hebt wat je mij in je andere brief schreef. Wat Toussain betreft, heus, hij is je genegen en heeft respect voor je als geen ander; hij wil niet minder jouw glorie dan die van Budé, ook al schrijft hij zijn kennis van het Grieks met al zijn geheimenissen vooral op rekening van Budé. Het kan zijn dat hij zich in een tijd dat er alom een woeste zee was, voor een paar uur eerder liet meesleuren dan leiden waar wind en zee hem brachten, samen met andere reizigers, die (zo gaat dat) gedachteloos aan boord van hetzelfde schip waren gegaan. Dat moet je niet aan lichtvaardigheid van de man, maar eerder aan de kracht van de storm toeschrijven. Er stak toen werkelijk zo'n zware storm op, dat ook ik het roer, hoewel ik vastbesloten was het altijd recht te houden, enigszins moest wenden, om makkelijker het gebeuk van de kort na elkaar aanstormende golven en gevaren te kunnen doorstaan en met een iets andere koers dan toch uiteindelijk de haven te bereiken. De storm, die de zee toen opzweepte, kwam uit een andere streek en was afkomstig van vreemden. Dat had je wel in de gaten, Erasmus, want je liet in die langere brief die je me een tijdje geleden stuurde blijken dat je met je scherpe reuk de zaak op het spoor was.Ga naar voetnoot10. Nu hebben de ijsvogels rustig weer gebrachtGa naar voetnoot11. en zijn alle gemoederen hier gesust. Het is te hopen dat ook jij - | |
[pagina 281]
| |
alsjeblieft, mijn alleraardigste Erasmus! - je bij de zaak wilt neerleggen, mocht je je wat beledigd voelen. Laat je leiden door die geweldige menslievendheid van je of door respect voor mij en bied Toussain de mogelijkheid om de oude vriendschap weer op te pakken; vergeet wat er gebeurd is. Er is een oude spreuk: vriendschap moet eeuwig zijn en vijandschap vergaan.Ga naar voetnoot12. Overigens kan ik je verzekeren, dat hij het nooit in zijn hoofd zou halen jouw vijandschap over zich af te roepen. Des te meer hoor jij bereid te zijn, vooral met mij als voorspraak, om je met hem te verzoenen. Ook verder past het Erasmus dat hij zijn geweldige talent en sublieme welsprekendheid vergezeld laat gaan van een passende mentaliteit. Versjes van een paar gebrekkige talenten die niets met muzen en gratiën van doen hebben, zouden zelfs eerder een reden moeten zijn om je toorn te laten varen dan te laten aanzwellen; je zou je er niet drukker over mogen maken dan een Indische olifant over een muggenbeet.Ga naar voetnoot13. Je kent de zegswijze ‘het grootste aambeeld is niet bang voor lawaai’.Ga naar voetnoot14. Heus, Erasmus, jouw faam en glorie wegen te zwaar om door zulke onhandige, zouteloze epigrammen aan het wankelen gebracht te worden: ‘goden staan boven mensen’.Ga naar voetnoot15. Verder doen de epigrammen zelf, die een Carische muzeGa naar voetnoot16. verraden, volstrekt niet denken aan Toussain als auteur, een man die bij uitstek vermaard is om zijn Griekse en Latijnse welsprekendheid en bovendien geprezen wordt om zijn oprechtheid en wars is van iedere vorm van kwaadsprekerij. Hij geeft toe dat hij inderdaad bij alle commotie voor de vuist weg één distichon niet zozeer uitgedacht als wel er uitgeflapt heeft. Toen hij het aan een vriend had voorgelezen en die vriend het vervolgens samen met gebeuzel van anderen weer had doorgegeven, kreeg het, beslist tot ergernis van de auteur, bekendheid. Ik meende dat jij altijd te groot van geest was om waarde te hechten aan dergelijke beuzelingen die niet meer dan luchtbellen zijn,Ga naar voetnoot17. en alleen let op wat waardevol voor de studie is. Je kent waarschijnlijk wel de uitspraak die Alexander ooit deed, toen iemand hem had bericht dat er iemand was geweest die kwaad over hem sprak: ‘Het hoort bij het koning- | |
[pagina 282]
| |
schap dat je ondanks goede daden slecht bekend staat’.Ga naar voetnoot18. Ik zou graag zien dat je hem althans in dit opzicht navolgt, vooral omdat je, naar mijn mening en die van vele anderen, vanwege al je moeite, boeken en overwinningen op wetenschappelijk gebied, later de bijnaam ‘de Grote’ verdient (ik zeg het zonder enige vleierij), zoals hij die blijkbaar ooit heeft gekregen vanwege al zijn inspanning, grote daden en triomfen op militair gebied. Maar genoeg hierover. Wat Budé aangaat, zet die verdenking alsjeblieft uit je hoofd. Heus, ruziezoekers die dergelijke praatjes verspreiden bewijzen naar mijn idee jullie allebei en ook de hogere soort studie een slechte dienst. Tenzij ik mij volstrekt in hem vergis, is wat jij naar eigen zeggen hebt horen vertellen wel het laatste wat bij hem zou opkomen. In een eerdere brief gaf je aan waarvan je hem bij de publicatie van zijn Commentaren bij de Griekse taalGa naar voetnoot19. verdacht. Nu dat boek verschenen is, vertel me in alle eerlijkheid: in welk deel van het boek trof je een beledigende of spottende opmerking over jouw persoon aan? Is Budé niet altijd Budé voor jou? Matigt hij niet voortdurend in het hele werk zijn toon tegenover jou? Hij is door zijn natuur en door zijn studie zo geneigd tot oprechtheid, zo toegerust voor gematigdheid, dat er niets onoprechts, niets ongematigds uit zijn brein of pen kan voortkomen; tenzij hij misschien besloot (waarvan niemand mij echter ooit, als het om hem gaat, zal overtuigen of overtuigde) zijn genius ontrouw te worden en zijn persoon en karakter te veranderen. De bundel brieven, waar jij het over hebt,Ga naar voetnoot20. zal het bewijs zijn van wat ik hier zeg. Ik kijk met groot verlangen uit naar een brief van je, maar wel zo een, dat hij mij het bericht brengt, en er een voortdurend getuigenis van is, dat mijn vriend Toussain door mijn toedoen werkelijk met jou verzoend is. Het ga je goed, en blijf me genegen zoals altijd. 6 juli 1530 |
|