De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 16. Brieven 2204-2356
(2018)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2338 Aan Georg van Saksen
| |
[pagina 275]
| |
Als het pakketje vóór de beursGa naar voetnoot2. was gekomen, was ik daar heel blij mee geweest. Ik vond het vervelend dat tweetal namen, hertog Georg en Maarten Luther, op dezelfde bladzijde te zien staan.Ga naar voetnoot3. Het geeft die blaaskaak een geweldig trots gevoel dat hij op die manier ongestraft tegen vorsten tekeer kan gaan. Nergens vond ik hem zo irritant als in dat verdedigingsgeschrift,Ga naar voetnoot4. waarin hij - mijn hemel! - om niets een tragedie rond uw persoon in gang zet wegens diefstal. Hoe scherp is hij daar, hoe listig, hoe brutaal als hij alles tot laster verdraait! Hij citeert Hieronymus, die klaagt over mensen die zijn kisten openbraken en stiekem papieren wegnamen;Ga naar voetnoot5. alsof Uwe Hoogheid iets dergelijks deed toen u een brief die door de handen van velen ging onder ogen kreeg! Hoe overdrijft hij om stemming te maken, als hij beweert dat u Johan, hertog van Saksen, en het stadsbestuur van Neurenberg bevelen wilde geven!Ga naar voetnoot6. Dit terwijl er in uw brief geen woord staat dat als een bevel klinkt. Hoe schaamteloos van hem de indruk te willen wekken dat het niet uitmaakt of je iets zwijgend bij jezelf denkt, of dat je iets zegt of schrijft voor een ander!Ga naar voetnoot7. Louter iets denken leidt niet tot beschadiging van iemands re- | |
[pagina 276]
| |
putatie, een brief of gesprek geeft aanleiding tot praatjes. Hoe ongerijmd is zijn beroep op het principe dat de kerk niet over het verborgene oordeelt!Ga naar voetnoot8. Integendeel, de wet achterhaalt het verborgene door marteling en de kerk draagt ons op goddeloze gedachten tegenover een priester uit te spreken. Hoewel hij geen enkel verwijt had overgeslagen, doet hij het zelfs voorkomen dat hij Uwe Hoogheid spaart, door te dreigen dat hij de bodem uit het azijnvat zal slaan als u niet stopt.Ga naar voetnoot9. Hoe vaak benadrukt hij dat u een vijand bent, terwijl u hem zo vaak op vriendelijke toon aangespoord hebt weer bij zijn verstand te komen! Ten slotte levert hij u, met het gezag waarmee hij bekleed is, samen met allen die u op enige wijze steunen aan Satan uit. Maar barmhartig als de man is maakt hij meteen daarna de knoop die hij had gelegd los en wel zonder dat u berouw toonde of schuld bekende. Mijn hemel, hoever staan dergelijke dingen af van de evangelische geest! Honderd boeken die hem aanvallen zouden mij niet zo van hem verwijderd hebben als die scheldpartij. Nergens maakt hij zoveel gebruik van overdrijving. Dat hij zichzelf in zijn geschriften tegenspreekt, is niet nieuw bij hem. En wanneer zekere geleerden hem dergelijke plaatsen voor de voeten werpen, hult de goede man zich in stilzwijgen, natuurlijk omdat de kritiek daarop geen antwoord waard is. Ik vond het grappig dat hij zijn beweringen over de oorlog tegen de Turken heeft teruggenomen;Ga naar voetnoot10. alsof Duitsland nu anders is dan het daarvoor was; alsof God niet ook nu onze zonden bestraft via de Turken! Als die reden geldig is, zou het ons niet geoorloofd zijn enige rampspoed te bestrijden, de pest niet, oorlogen niet, rooftochten en aanvallen van boeren niet. In de preek over de oorlog tegen de Turken maakt hij het Turkse rijk eeuwigdurend en onschendbaar, voor ons laat hij niets anders over behalve gruwelijke rampen en lijdzaamheid. Ook al ben ik, zoals u schrijft, oud en versleten, ik zou er niet voor terugschrikken met die man de strijd aan te gaan, als niet tel- | |
[pagina 277]
| |
kens weer gebleken was dat we er niets mee bereiken behalve dat we horzels opjagen.Ga naar voetnoot11. Bovendien laat ik al een hele tijd dergelijke onbeheerste pamfletten graag voor wat ze zijn en verzacht ik mijn ouderdom met het lezen van de heilige boeken. Tegen nieuwjaar publiceerde ik een brief tegen degenen die zich ten onrechte uitgeven voor evangelischen, terwijl ze niets minder zijn dan dat.Ga naar voetnoot12. Daardoor raakten enkele lieden geïrriteerd, die vervolgens twee behoorlijk stekelige pamfletten uitgaven waarin ze mijn persoon aanvielen. Ik heb nog steeds niet de moeite genomen ze te lezen, laat staan een antwoord gereed te maken. Ze maakten een nieuw dogma bekend: dat het geoorloofd is bedrog en leugens te gebruiken om het evangelie te verbreiden (daaraan ontlenen ze de naam van hun sekte); ze beweren dat de keizerlijke wetten dit toestaan. Alsof iets wat volgens menselijke wetten toegestaan is bij een wereldse aangelegenheid, eveneens geoorloofd is bij de zaak van het evangelie. De wetten laten dit toe, maar zonder dat iemand benadeeld wordt. Hier worden onschuldige mensen aangeklaagd en raken mensen die er niet op bedacht zijn besmet. Ik bid voortdurend tot God dat Hij zijn geest wil overbrengen op de keizer en de andere vorsten, zodat deze wonderbaarlijke ziekte, zo niet definitief gestopt, dan toch in elk geval draaglijk gemaakt kan worden. Ook bid ik dat de zaak wordt aangepakt met de bedoeling dat niet een bepaalde partij, maar de waarheid overwint. Ik gruw bij het idee van een oorlog, waarvan de uitkomst wisselt en die zowel voor de goeden als de slechten nadelig is. Het is onvermijdelijk, zegt Paulus, dat er partijvorming is.Ga naar voetnoot13. Want de goddeloosheid van ketters kwam de kerk ooit zeer ten goede; ze gunde de leer van de kerk geen rust en maakte duidelijk wie werkelijk geloofden en wie niet. De uitzonderlijke vroomheid van de keizer geeft me goede hoop dat de Heer door middel van diens macht deze noodlottige kwaal grotendeels zal genezen. Want ik zie niet hoe die met menselijke overleggingen of middelen bestreden kan worden. In uw brief aan Luther, blad C recto,Ga naar voetnoot14. staat een fout van de kopiist of de zetter. Want Augustinus was nooit een aanhanger van de ariaanse sekte, maar van de manicheeërs, en dan ook alleen vóór zijn doop. Hij schreef immers als catechumeen tegen de manicheeërs. Dit voorbeeld heeft dus niets met Luther te maken. | |
[pagina 278]
| |
Moge de Heer Uwe zeer illustere Hoogheid bij alles behoeden en zegenen. Freiburg im Breisgau, de dag na het hoogfeest van Petrus en Paulus, 1530 |
|