De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 16. Brieven 2204-2356
(2018)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
2329 Aan Andrea Alciati
| |
[pagina 259]
| |
der dan alle rijkdom bij elkaar is. Ik zal u evenwel geen gelukkig mens noemen omdat u, zoals uzelf heel bescheiden schrijft, door het verlies van al uw middelen hebt geleerd dat die kortstondige goede dingen, die naar goeddunken van de fortuin nu eens gegeven, dan weer afgenomen worden, volstrekt onbelangrijk zijn. Wel bedanken we de fortuin, dat ze de grootsheid van uw geest, die wij steeds al bewonderden, nog zichtbaarder maakte. Ik leidde uw verheven karakter allereerst hieruit af, dat er in al uw geschriften nergens een spoor van afgunst is, en dat u tegen niemand op al te bittere toon uitvaart, hoewel het niet ontbrak aan mensen die daartoe uitdaagden. Ik twijfel er niet aan dat de schittering van uw kwaliteiten alle rook van jaloezie zal verdrijven. Ik ben ontzettend blij dat de rechtenstudie zo floreert in Bourges, ook al staat die nog niet op bijzonder goede voet met de muzen, als het waar is wat sommigen vertellen.Ga naar voetnoot7. Het deed me een enorm genoegen wat u schrijft, dat de moeite die ik heb genomen om Sucket en Viglius bij u aan te bevelen, totaal overbodig was. Viglius, voorzover ik uit zijn brief opmaak, is dieper doorgedrongen in de tuinen van de muzen. Ook Sucket heeft zich niet zonder resultaat beziggehouden met de verfijndere wetenschap, maar hij wijdde zich toch vooral aan de rechtenstudie. Daar zal hij, naar ik verwacht, niet mee stoppen, totdat hij naar Vlaanderen terugkeert met de lauwerkrans die zijn aanleg verdient. Hij had een vader en een oomGa naar voetnoot8. die allebei bekend stonden om hun rechtskennis en geliefd en gezien waren bij het vorstelijk hof. Het zou dan ook als hun erfenis beschouwd kunnen worden dat hij zich zo succesvol met die tak van wetenschap bezighoudt. Ik ken Viglius niet van gezicht; aan wat hij schrijft kon ik voldoende merken hoeveel talent de jongeman heeft, waarvan meer dan gewone geleerdheid te verwachten valt. Sucket is iemand met een uiterst vriendelijk en open karakter. U zult dus weten te bereiken dat ik, hoewel ik al zeer op beiden gesteld ben, steeds meer op hen gesteld raak; al wat hun ooit aan lof of aanzien ten deel zal vallen, zullen ze toeschrijven aan Alciati. Ik wens allebei geluk dat ze niet hierheen verhuisd zijn, aangezien Sucket dat enige tijd overwogen heeft. Hier is Zasius weliswaar hoogleraar, inderdaad een groot man, zoals Duitsland er wellicht geen tweede heeft, maar de last der jaren wordt al merkbaar bij hem; en ik zie nog steeds niemand klaarstaan die een waardige opvolger kan zijn wat zijn reputatie betreft, ook al ontbreekt het niet aan mensen die met toewijding en succes rechtskennis doceren. Ook mijn Rhamnusia heeft mij deze zomer behoorlijk hard aangepakt. | |
[pagina 260]
| |
Maart wist mij te raken en april hernieuwde de aanval terwijl ik nog zwakjes was. Oorzaak van de kwaal is een bepaalde wind, die niet koud is, maar vol van besmetting. In het begin waren het alleen darmkrampen. Er volgde een abces, eerst beweegbaar, maar daarna zette het zich rond de navel vast. De natuur zou alles verdreven hebben, als ik me van artsen had onthouden. Zij doen mij door een of andere beschikking van het lot altijd veel kwaad. Ik heb ook een chirurgijn laten komen, een zelfverzekerd man die van alles beloofde. Hoewel hij gewaarschuwd was, probeerde hij van het harde abces een zweer te maken en bracht hij mij bijna om van de pijn met bijtende pleisters. Zo bracht ik ongeveer drie maanden door dat ik niet kon eten, slapen, lezen of schrijven en zelfs nauwelijks met dierbare vrienden kon praten. Toen de behandeling niet meer uit te houden was, hebben we het abces opengesneden. Zo krabbel ik langzaamaan weer op; er zou zeker hoop op genezing zijn, als de vlooien me wat rust gunden en er wijn zou zijn, zoals Ferry de Carondelet, aartsdiaken van de kerk van Besançon, me bij zijn leven placht te bezorgen. Want tussen mij en de lokale wijnen hier gaat het niet goed. Ik ben blij dat Budé en u vrede hebben gesloten. Want ik twijfel nog steeds of hij mij echt welgezind is, al naar gelang sommigen voorgeven of ontkennen. Ik vermoed dat er mensen zijn die hem tegen mij opzetten. Voor mij is het voldoende dat ik niets gedaan heb waarom hij mij een haar minder goedgezind zou moeten zijn. Niemand van de aanhangers van Luther heeft tot nu toe zijn pen tegen mij gescherpt behalve Luther zelf, maar hij vond een enkel treffen genoeg.Ga naar voetnoot9. Gerard van NijmegenGa naar voetnoot10. was ooit een vurig medestander van Erasmus, maar is nu een door haat verblinde vijand. Sinds hij naar Straatsburg is verhuisd, is hij al met vier pamfletten tegen mij uitgevaren,Ga naar voetnoot11. hoewel ik hem, toen hij binnen een paar maanden niets meer had, uit eigen zak heb gesteund. Een vijfde verscheen zogenaamd op naam van alle predikanten, een wonderlijke aaneenrijging van leugens, beschimpingen en huichelarij.Ga naar voetnoot12. Maar ik hecht niet zoveel waarde aan wat ketters tegen me schrijven. Ik vraag me af wat Alberto Pio, voormalig vorst van Carpi, bezielt, die een boek dat hij in Italië had geschreven in Parijs publiceerde, waarschijnlijk om types zoals Béda een plezier te doen.Ga naar voetnoot13. Omdat hij dat nog niet genoeg vond, zette hij een enorm boekwerk in elkaar door uit mijn hele oeuvre passages te ver- | |
[pagina 261]
| |
zamelen die de schijn kunnen wekken dat ze een aanknopingspunt voor Luther zijn geweest. Zoiets onderneemt hij niet op eigen kracht, maar hij heeft een aantal goed betaalde stipendiaten, vooral Sepúlvela,Ga naar voetnoot14. een Spanjaard, naar ik hoor een geleerd man. Hij is de bedenker van het hele verhaal, zodat het Alberto niet zo heel veel roem zal opleveren. Het werk draait erom mensen ervan te overtuigen dat ik de broedplaats van de hele Lutherse tragedie ben geweest. Ik vraag me af waarom de man, die naar ik begrijp geleerd en zeer vriendelijk is, met zo'n vervelend onderwerp bekendheid wilde krijgen. Als mijn vermoeden juist is, wordt hij door Aleandro aangemoedigd en krijgt hij van hem de passages aangeleverd. Als dat nu eenmaal mijn lot is, mag ik er niet boos om worden. Ik had graag gewild dat Longueil langer voor ons geleefd had.Ga naar voetnoot15. Want wat hij tot nu toe heeft geschreven, draagt niet zo heel veel bij aan de studie, behalve een flonkerende stijl. Dat hij een aantal keren op een neerbuigende manier melding van me maakt, is iets waar ik me niet druk over maak. Onder zijn brieven bevindt er zich een aan Guillaume Budé, die vol staat met raadsels en allegorieën, waarmee u gehekeld wordt, naar men beweert. Velen bewonder ik om hun geleerdheid, bij weinigen tref ik openheid aan, die bij u, mijn beste Alciati, echt uitzonderlijk is en die ik zeer in u waardeer. Het ga u goed. Freiburg, 1530 |
|