De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 16. Brieven 2204-2356
(2018)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
2299 Aan Cristóbal Mexía
| |
[pagina 202]
| |
stenen, jaarlijks de schatting als het ware van de vriendschap, zonder dat ik het vraag of verwacht. Van Albert, kardinaal van Mainz,Ga naar voetnoot4. heb ik behalve brieven een schitterend aandenken aan zijn goede gezindheid, zoals ook van Filips van Bourgondië, de onlangs overleden bisschop van Utrecht, en eveneens van kardinaal Jan van Lotharingen, broer van de hertog.Ga naar voetnoot5. Bernhard, bisschop en kardinaal van Trente,Ga naar voetnoot6. zond, behalve een bepaald niet gering geschenk als eerbewijs, geregeld een vriendelijke en troostrijke brief, die mij altijd opbeurde, hoe moedeloos ik ook was. Bovendien nodigde hij mij uit op uiterst gunstige voorwaarden bij hem te komen wonen. Ook vandaag ontving ik een brief van hem waarin hij hetzelfde belooft wat hij eerder aanbood, en misschien maak ik, zoals de situatie nu is, van zijn aanbod gebruik. De brief die de aartsbisschop van Toledo aan mij stuurde, hebt u waarschijnlijk al in gedrukte vorm gezien; kan men iets minzamers, iets eervollers bedenken of wensen? Het ontbrak hem ook niet aan de vrijgevigheid die bij zijn positie en gezindheid past. Kort geleden schreef prins Willem, de jongere hertog van Kleef en Gulik, een jongeman geboren voor het goede, een brief die overliep van genegenheid, waar nog een prachtige beker bijkwam. Zodra Anton Fugger had gehoord dat ik mijn vertrek uit Bazel voorbereidde, zond hij honderd gouden florijnen aan reisgeld, met het aanbod van jaarlijks eenzelfde of nog groter bedrag, als ik zou willen uitwijken naar Augsburg. Toen ik had geantwoord dat mij dat niet uitkwam, zond hij een buitengewoon fraaie beker als een teken van de vriendschap die tussen ons was ontstaan. Een paar dagen geleden is Christoph von Stadion, bisschop van Augsburg, een edel en ook ontzettend geleerd man, hierheen gekomen (een reis van zeven dagen, en niet de meest veilige reis), om geen andere reden, zoals hijzelf beweerde, dan om Erasmus te zien, dat wil zeggen, een schaduw van een mens. Ik wil hiermee zijn vriendelijkheid benadrukken, niet mijn verdiensten. Hij bracht twee vorstelijke bekers mee, met tweehonderd gouden florijnen, en bood ook nog aan zijn hele vermogen met mij te delen. Toen ik dit aan het schrijven was, kwam er een brief van Jacopo Sadoleto, bisschop van Carpentras, mijn hemel! wat een geleerd, wat een onkreukbaar, wat een invloedrijk man! Ook eerder had hij de gewoonte zich geregeld met uiterst geleerde brieven tot mij te richten. Hij was me ontschoten, als zijn brief, die toevallig op dat moment werd gebracht, me niet aan hem had herinnerd. En ongetwijfeld vergeet ik er nu een aantal. Intussen moet ik opeens denken aan Piotr, bisschop van Krakau, een uitermate geleerd en invloedrijk man, kanselier van dat koninkrijk,Ga naar voetnoot7. die zijn | |
[pagina 203]
| |
genegenheid voor mij liet blijken door het sturen van zeer minzame brieven en prachtige geschenken. In datzelfde Polen heb je Andrzej Krzycki, bisschop van Płock, die me geregeld met alleraardigste brieven en geleerde gedichten opbeurt en bemoedigt, en ook hij komt niet met lege handen. Ik heb een kamertje dat volgestopt is met brieven van geleerden, hooggeplaatsten, vorsten, koningen, kardinalen en bisschoppen. Ik heb een kist vol geschenken: bekers, flacons, lepels, uurwerken, waarvan sommige van massief goud zijn. Het aantal ringen is enorm; het zouden er evenwel nog veel meer zijn, als ik de meeste die ik krijg niet weer weggaf aan andere begunstigers van de studie. Ook onder de gevers van deze geschenken, zijn er heel wat die niet alleen in geleerdheid, maar ook in onberispelijk gedrag uitblinken, zoals de aartsbisschop van Canterbury, de bisschop van Londen, de bisschop van Augsburg en vooral John, bisschop van Rochester;Ga naar voetnoot8. hem had ik over het hoofd gezien, evenals de bisschop van Wrocław, Johannes Thurzo, die een kist vol met fraaie spullen naar Antwerpen had gestuurd, waar ik toen verbleef, toen ik nog nooit had gehoord of gedroomd van Wrocław of Thurzo. Zijn broer, de bisschop van Olomouc,Ga naar voetnoot9. volgde hem op. Dagelijks komen er zulke mensen bij, hoewel ik niemand tot vrijgevigheid aanspoorde en openlijk liet blijken dat ik over genoeg middelen beschik om het eenvoudige leven te leiden dat ik gewend ben. Daar ben ik zo tevreden mee, dat ik er eerder iets zal afhalen dan bijdoen. En toch is hun spontane vrijgevigheid enorm; als ik geen enkel inkomen had (maar dat heb ik wel, ook naast het jaargeld van de keizer), zou die alleen al volstaan om mijn wetenschappelijk werk te bekostigen. Geschenken van minder bemiddelden heb ik altijd afgewezen, zo vaak als dat met behoud van de vriendschap mogelijk was; of als ik ze uit beleefdheid aannam, deed ik dat zo dat ik ze ruimschoots compenseerde. Er zijn, zoals u schrijft, mensen die beweren dat ik niets aan de studie bijgedragen heb; die roepen dat ik een broedplaats van ketterijen ben. Vanwaar dan die genegenheid van zoveel, zo belangrijke mannen, van wie niemand ontkent dat ze een scherp oordeel bezitten en vroomheid van harte steunen? Maar die voor de studie noodlottige kraaienGa naar voetnoot10. lieten al tien jaar bij de hoven van vorsten, bij bisschoppen, bij de paus, bij de keizer, kortom, bij de machtigsten en de geringsten geen steen op de andereGa naar voetnoot11. om me dwars te zitten - | |
[pagina 204]
| |
en dat doen ze nog steeds. Overal stuitten ze op mensen die het voor Erasmus opnamen, onverwachte verdedigers, vaak zelfs onbekenden. Wie zijn die voorstanders van goddeloosheid? Wie zijn die begunstigers van iemand die volstrekt niets voor de studie doet? Nee, ze zijn juist verstandig en hebben de gemene praatjes van die dikbuiken door! Ik geef graag toe dat er heel wat zijn die mij overtreffen als het gaat om het onderwerp van zojuist, roem. Geen wonder, omdat ik het eerste ongenoegen over me heen kreeg en de weg plaveide, omdat ik de akker van stenen begon te ontdoen. Ik vind het jammer dat er niet meer zijn door wie ik overtroffen word. Met dat doel heb ik me immers in het zweet gewerkt. Iemand die vergelijkt hoe het zesendertig jaar geleden bij ons was en hoe het nu is, komt er wel achter of Erasmus iets aan de wetenschap heeft bijgedragen! Twintig jaar geleden was er geen enkele vorst die ook maar een cent aan het onderwijs van zijn zoon uitgaf; nu is er geen een die niet voor veel geld een huisleraar inhuurt. In het begin protesteerden de theologen, maar alleen de ouderen onder hen en ook die niet allemaal. De jongere theologen reageren enthousiast op mijn werk en ook de grijsaards worden nu milder. Aardig wat monniken die er eerst afwijzend tegenover stonden, beginnen het nu te waarderen. Twee jonge franciscanen stormen het toneel op, even brutaal als dom;Ga naar voetnoot12. ze snappen niet hoeveel onheil ze met eigen paard en wagen (zoals dat heet)Ga naar voetnoot13. over hun orde afroepen. Maar daarover zal ik uitgebreider aan uw broer schrijven;Ga naar voetnoot14. op dit ogenblik volsta ik met u, zoals ik verschuldigd ben, hartelijk te bedanken, omdat u niet aarzelde niet zozeer om mij als wel om de studie het gevecht aan te gaan, niet alleen met franciscanen, maar ook met een aantal hooggeplaatsten. Ik raad u aan, mijn allerverstandigste vriend, niet de strijd met de monniken aan te binden. Het zijn net de bekkens van Dodona: als je op één slaat, sla je op allemaal.Ga naar voetnoot15. Maar de magistraten zouden moeten zorgen dat die drukker bestraft werd, die zonder zijn naam erbij te zetten domme schotschriften drukte,Ga naar voetnoot16. wat in strijd is met het edict van de keizer en met het besluit van de eerwaarde aartsbisschop van Sevilla.Ga naar voetnoot17. Als hij voor | |
[pagina 205]
| |
zijn eerste waagstuk volgens de wet gestraft was, had hij er niet nog een tweede misdrijf aan toegevoegd. Als ze vinden dat ze dat niet om Erasmus' verdiensten hoeven te doen, laten ze het dan om de rust in Spanje doen. Zulke pamfletten dragen niet bij aan vroomheid of kennis; het enige waarvoor ze deugen is het veroorzaken van ruzie. Waarachtige vorsten zijn beschaafde mensen met veel ervaring; hoewel ze zich soms door de streken van die lieden tot een misvatting laten verlokken, vooral wanneer ze mijn werk niet lezen, worden ze gemakkelijk met goede argumenten overgehaald tot een redelijker standpunt. Als dat niet mogelijk is, mogen we toch niet het pad van de deugd verlaten. Wat telt is dat we nu weinigen hebben behaagd, maar wel de besten; latere generaties zullen een billijker oordeel vellen. Ik betreur het dat die groep observanten - want zo willen ze graag genoemd worden - van de eenvoud van Franciscus afglijdt naar de wereld. Want die twee praatzieke jongelui zouden die dingen niet durven, als ze zich niet gesteund wisten door het applaus van de vaders en broeders. Men streeft er op dit moment naar met rustig argumenteren een einde aan die rampzalige tweespalt te maken zonder dat het op een bloedbad uitloopt; en die lieden proberen met opruiende pamfletten een nieuwe brand te stichten! Ze bekritiseren overal wie ze maar willen, waarbij ze naar eigen goeddunken leugens verzinnen. Ze verheffen hun stem in het bijzijn van ondeskundigen, een manier van doen die weinig te maken heeft met Franciscus, onder wiens naam ze zichzelf verkopen. Tot nu toe kwamen ze er evenwel geen stap verder mee, behalve dat ze geleerde en weldenkende mensen tegen zich in het harnas joegen of nog bozer maakten. Maar aangezien ik merk dat ze niet te genezen zijn, moeten ze aan hun kwaal overgelaten worden. Was het me maar ooit vergund mijn vriend Cristóbal te omhelzen en met hem te praten! Als het lot dit niet zal toestaan, zullen we voortaan altijd in gedachten met elkaar verbonden zijn en in brieven af en toe gesprekken met elkaar voeren, hoe groot de afstand ook is die ons scheidt. Uw brief, verstuurd uit Sevilla op 6 januari, kreeg ik op 28 maart. Het ga u goed. Freiburg im Breisgau, 30 maart 1530 na de geboorte van Christus |
|