De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 16. Brieven 2204-2356
(2018)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2298 Van Simon Riquinus
| |
[pagina 200]
| |
komen, als Erasmus zou schitteren onder onze raadsheren! Onze vorsten zou niets wenselijkers kunnen overkomen. Ik heb zelf gemerkt dat dit verlangen niet alleen bij de raadsheren, maar ook bij beide vorsten aanwezig is. Wat de prebende betreft zullen we voortdurend alert blijven, zodat u hierbij niet in de verwachting die wij wekten, bedrogen wordt.Ga naar voetnoot3. U weet dat aan vorstenhoven goed op de juiste gelegenheid gelet moet worden. Als u hier was, was de zaak nu al naar uw tevredenheid afgehandeld. Als ik iets met gehoorzaamheid, trouw en invloed voor elkaar kan krijgen, zal ik dat voor niemand - zo moge God mij liefhebben - met meer graagte doen. Het was geen onjuiste gissing van Beatus Rhenanus toen hij zei dat Riquinus vroeger schoolmeester was. Ik had de twee graven van Isenburg als leerlingen,Ga naar voetnoot4. hoewel mijn vader me een andere kant op wilde hebben. Hij had me namelijk voor het hof van Trier bestemd, maar daar schrok ik toen nogal voor terug, als iets wat niet overeenstemde met mijn interesses. Toen zij opgroeiden en niet de indruk wekten veel voor de wetenschap te voelen, had ik het er niet meer naar mijn zin. Daarom wijzigde ik mijn plannen, waarbij ik uit de buurt van mijn geboortestreek bleef, hoewel die mij geen geringe vooruitzichten bood. Ondertussen kreeg ik bezoek van een van de twee raden en de gemeentesecretaris van de stad Diest, die misschien wel door mijn faam gelokt waren (dat zeiden ze zelf). Ze boden mij honderd filippen uit de stadskas en stelden mij bovendien alles wat ik bij de toehoorders kon weghalen in het vooruitzicht, als ik naar hen toe wilde komen om leiding te geven aan een school die ze aan de hogere soort studie hadden gewijd. Het aanbod, zoet gemaakt met allerlei voordelen, stond mij wel aan en ik heb het er bijna drie jaar volgehouden, niet zonder lof, naar ik meen. Uiteindelijk had ik genoeg van mijn armzalig bestaan en keerde ik terug naar Leuven. U hoort het: geen alledaagse omstandigheden, mag ik wel zeggen. Ik heb dit uitgebreid verteld, omdat zijGa naar voetnoot5. dit wat vreemd aan mij vonden. Ik mag sterven als ik iets verzin. Ik had het idee dat het dat was waar u in uw eerste brief op doelde, voordat ik de laatste ontving. Blijf mij alstublieft genegen en bescherm mij ook hierna tegen lasteraars. Het ga u goed, allerbeminnelijkste Erasmus. Keulen, 29 maart 1530 Geschreven door Simon Riquinus, arts Aan de zeer beroemde heer Erasmus van Rotterdam, theoloog Freiburg im Breisgau |
|