De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 16. Brieven 2204-2356
(2018)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
2295 Aan William Blount, lord Mountjoy
| |
[pagina 196]
| |
Ik weet niet wat de fortuin mij, een tandeloze oude man, te eten zal geven. In elk geval heeft Pierre Barbier, op wie ik zo gesteld was, die ik zo geprezen heb in mijn brieven, mij van mijn Kortrijkse jaargeld beroofd, wat van ongekende trouweloosheid getuigt.Ga naar voetnoot9. Ook hoor ik dat het minder goed gaat met de aartsbisschop van Canterbury;Ga naar voetnoot10. als hem iets overkomt, hoef ik niet meer op een jaargeld te rekenen. Ik heb er redelijk vertrouwen in, als ik die martelende steen kwijt zou kunnen raken. Er ontstaat in Frankrijk trouwens een partij rond Budé, die op een dwaze manier een schermutseling met me is aangegaan. Ze weten zelf ook niet waarom ze boos op me zijn. Ik feliciteer Thomas More geenszins, en ook de studie nauwelijks; ik feliciteer dat koninkrijk, dat geen gewetensvollere en betere rechter kon krijgen.Ga naar voetnoot11. Je troost me wat betreft de ophef die mijn kleingeestige critici maken; maar jij weet nauwelijks een tiende van wat er door bepaalde misdadige lieden met duivelse listigheid vanuit een hinderlaag tegen mij ondernomen wordt onder de dekmantel van het evangelie. Ik zal je zoon en ook zijn leraarGa naar voetnoot12. schrijven (met ieder van hen wens ik je geluk), als mijn gezondheid het toelaat. Want ik begin daar, bij alle drukte van de brieven, behoorlijk last van te krijgen; ik kan geen andere oorzaak bedenken dan uitdroging van de ingewanden. Vergeef me, mijn alleraardigste mecenas, ik had geen tijd dit na te lezen. Freiburg, 28 maart 1529Ga naar voetnoot13. Je herkent de hand van je oude protegé Aan de illustere Engelse baron, William Mountjoy In het koninkrijk Engeland |
|