De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 16. Brieven 2204-2356
(2018)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2284 Aan Balthasar Merklin
| |
Erasmus van Rotterdam groet de eerwaarde vader in Christus, heer Balthasar, bisschop van Hildesheim, zijn zeer geachte beschermheerIk weet dat het niet erg beleefd is, zeer illustere prelaat, iemand die omgeven is door zo'n zee aan werk lastig te vallen. Maar omdat u, als vroom man, met zoveel vuur de zaak van de kerk bepleit, zult u het vast niet vervelend vinden lastiggevallen te worden met een zaak die bij uitstek de eensgezindheid en de waardigheid van de kerk betreft. Zij kent immers niets hogers dan dat ze door de gemeenschap met het lichaam en bloed van de Heer ook naar natuur en substantie één wordt met Christus en in zekere zin in God wordt veranderd. De meest effectieve manier waarop zij volmaakte en onlosmakelijke | |
[pagina 173]
| |
eensgezindheid kan bereiken, is het eten van hetzelfde lichaam en het drinken van hetzelfde bloed, zodat zij door dezelfde geest tot één lichaam wordt en als levende kerk wordt samengevoegd met de levende Christus die het hoofd is.Ga naar voetnoot1. En toch zien we dat door een list van Satan iets wat opgedragen was om allen te verzoenen, zoveel onenigheid heeft veroorzaakt, vroeger en nu onlangs weer opnieuw. Sommigen ontkennen immers dat er iets in de eucharistie aanwezig is behalve symbolen van het lichaam en het bloed van de Heer, anderen erkennen dat Christus daar werkelijk tegenwoordig is, maar onder de substantie van brood en wijn. Er waren ook mensen die zeiden dat door de woorden van de consecratie de substantie van brood en wijn verdween en het lichaam en het bloed van de Heer ervoor in de plaats kwamen. Nog weer anderen veronderstelden dat Christus tot brood en wijn was geworden, alsof het niet genoeg was dat hij eenmaal tot vlees was geworden. Er bestonden ook stercoranisten,Ga naar voetnoot2. hun naam waardig;Ga naar voetnoot3. Griekenland bracht ons fermentariërs.Ga naar voetnoot4. Er volgde een twist over het nuttigen in beide gedaanten. Daarover verschilde de mening van de pausen; naar het oordeel van Gelasius moesten degenen die wilden dat de communie slechts in één gedaante werd ontvangen, van beide afgehouden worden.Ga naar voetnoot5. Er bestonden mensen die volhielden dat een goddeloze priester niets tot stand brengt en dat goddelozen niet het waarachtige lichaam ontvangen. Toch heeft de dwaling van al deze mensen ertoe bijgedragen dat de kerk zich steeds verder ontwikkelde en steeds onwankelbaarder werd waar het ging om het onderzoek naar zo'n groot mysterie. Zij is niemand meer verschuldigd dan Berengarius, of nee, niet Berengarius, maar de wijsheid van Christus, die de boosaardigheid van mensen een wending geeft die zijn bruid ten goede komt. Hoeveel pennen, van wat voor mensen, werden door de grove dwaling van Berengarius in beweging gebracht! Onlangs verscheen een werk van Guitmondo, een benedictijnse monnik, die bisschop van Aversa werd.Ga naar voetnoot6. Nu komt hier Alger, hoofd van de domschool, | |
[pagina 174]
| |
die later monnik van dezelfde orde werd. Guitmondo is scherper en vuriger en heeft meer retorische bezieling, de ander is rustiger en vromer. Beiden zijn behoorlijk onderlegd in de dialektiek en de overige filosofie, zij het zonder vertoon. Beiden hebben zich ijverig toegelegd op de studie van de canonieke geschriften en de vroege kerkleraren, Cyprianus, Hilarius, Ambrosius, Hieronymus, Augustinus, Basilius, Chrysostomus, in wier werken nog het duidelijkst de apostolische geest te proeven is. Beiden beschikken over zoveel welsprekendheid als men redelijkerwijs van een theoloog mag eisen. In elk geval ontbreekt het hun nergens aan een scherpzinnige stijl en spitse conclusies. Ze voeren degelijke argumenten aan; ze vullen niet, zoals sommigen tegenwoordig doen, een groot deel van het boekwerk met geruzie en scheldpartijen en ze benaderen het onderwerp niet met sofistisch geredeneer. Toch is het duidelijk dat deze grote mannen hun belangrijkste werken vóór de tijd van Bonaventura, Thomas, Scotus, Albertus Magnus en zelfs Petrus Lombardus schreven. Sommige latere auteurs hebben een drogere stijl naarmate ze meer Aristotelische filosofie rondstrooien, omdat ze namelijk hun held Aristoteles navolgen. Aristoteles deed niet aan emoties en stilistische versieringen, maar zo dat hij de hoogste graad van elegantie bereikte; dat was voor hen niet haalbaar. Maar ik vind het op de een of andere manier wel kloppen dat het ontvouwen van de mysteriën met een wat imposante stijl gepaard gaat en dat het gevoel daarbij niet ontbreekt. Dan pas krijg je dat de lezer niet alleen begrijpt wat een geleerd iemand uiteenzet, maar ook liefheeft wat verteld wordt door iemand die liefheeft. Uit het evangelie hebben we: ‘Dit is mijn lichaam dat voor jullie gegeven wordt’;Ga naar voetnoot7. uit Paulus hebben we: ‘Wat ik heb ontvangen en aan u heb doorgegeven, gaat terug op de Heer zelf’ enz., en: ‘Iemand die op onwaardige wijze eet en drinkt, maakt zich schuldig tegenover het lichaam en het bloed van de Heer’.Ga naar voetnoot8. Dit is voor ons een onwrikbaar fundament. Het lijkt alsof sommige vroege kerkleraren af en toe vrij duistere, en soms ook uiteenlopende, om niet te zeggen: tegenstrijdige dingen over dit sacrament zeggen. Duisterheid is toe te schrijven aan de onuitspreekbare diepte van dit mysterie of aan de behoedzaamheid van deze mensen, die geregeld voor een bonte menigte van joden, heidenen en christenen spraken en niet iets heiligs aan de honden wilden geven.Ga naar voetnoot9. Dat ze uiteenlopende dingen zeggen, komt doordat nu eens de sacramentele gedaanten symbolen worden genoemd, dan weer de daadwerkelijke ontvangst ervan een symbool wordt genoemd; ten slotte wordt soms het lichaam als symbool van zichzelf of van iets anders betiteld. Aange- | |
[pagina 175]
| |
zien achter deze tekens het lichaam van de Heer schuilgaat, wordt bovendien wat van toepassing is op de gedaanten, door middel van synecdoche toegekend aan het lichaam, zoals gebroken worden en fijngemaakt worden. Verder is het zo dat het lichaam dat daar wordt geconsacreerd, naar substantie weliswaar gelijk is aan het lichaam dat aan het kruis hing, maar niet gelijk naar hoedanigheid, omdat het namelijk al verheerlijkt en geestelijk is. Daarom kunnen onoplettende lezers denken dat de oude schrijvers zichzelf tegenspreken, als ze soms zeggen dat het hetzelfde en niet hetzelfde lichaam is, hoewel er feitelijk geen tegenstrijdigheden zijn. Ten slotte wordt het lichaam van Christus de ene keer natuurlijk genoemd, voor zover hij het kreeg van de Maagd, soms mystiek, voor zover het de kerk is. Dat kan ertoe leiden dat een lezer die niet wakker is het idee krijgt dat ze tegenstrijdige dingen zeggen. We hebben dus het duidelijke getuigenis van Christus en Paulus. Bovendien is door deze grote mannenGa naar voetnoot10. zeer duidelijk uitgelegd dat de oude schrijvers, aan wie de kerk niet zonder reden zoveel gezag toekende, eensgezind van mening waren dat in de eucharistie de ware substantie van het lichaam en het bloed van de Heer aanwezig is. Bij dit alles komt nog het onveranderlijke gezag van de concilies en een zo grote overeenstemming binnen de christenheid. Laten ook wij daarom eensgezind zijn als het gaat om dit zo hemelse mysterie en hier, zonder het te doorgronden, eten van het brood en [drinken uit] de beker van de Heer, totdat we op een andere manier eten en drinken in het koninkrijk van God. Het is te hopen dat degenen die de dwaling van Berengarius overnamen, ook zijn berouw zullen overnemen,Ga naar voetnoot11. en dat ook hun dwaling voor de kerk gelukkig zal aflopen! Er bestaan rond dit sacrament talloze vraagstukken: hoe de transsubstantiatie plaatsvindt; hoe de accidenten blijven bestaan los van de substantie; hoe ze kleur, reuk, smaak en zelfs het vermogen om te verzadigen, dronken te maken en te voeden vasthouden, eigenschappen die brood en wijn vóór de consecratie hadden; op welk moment het lichaam en het bloed van de Heer beginnen te bestaan; wanneer de substantie van het lichaam en het bloed ophoudt te bestaan en of er op de verdwenen gedaanten een andere substantie volgt; hoe hetzelfde lichaam op ontelbare plaatsen kan zijn; hoe een heus menselijk lichaam in zo'n klein stukje brood aanwezig is; en nog vele andere, die vooral geschikt zijn als onderwerp van een rustige discussie onder deskundigen. Voor het volk is het voldoende te geloven dat na de consecratie het wer- | |
[pagina 176]
| |
kelijke lichaam en bloed van de Heer op die plaats aanwezig zijn. Die kunnen niet verdeeld of beschadigd worden en zijn aan geen enkele vorm van smaad blootgesteld, wat er ook met de gedaanten gebeurt. Want als het lichaam van de Heer bevuild zou worden als het in het slijk of in de beerput wordt geworpen of in de ingewanden van de mens terechtkomt, zou het nergens vuiler van worden dan wanneer het genuttigd wordt door een mens die zich bezoedelde met misdaden. Het hoort bij de christelijke godsdienst de sacramentele gedaanten met alle mogelijke eerbied te behandelen. Maar zoals God, die volgens zijn natuur niet minder aanwezig is in een riool dan in de hemel, niet beschadigd of bezoedeld kan worden, zo kan dat ook niet met het verheerlijkte lichaam van de Heer. Kort gezegd, laat tegenover alle twijfels die mensen kunnen bedenken allereerst de gedachte aan Gods onmetelijke macht bij ons opkomen, voor wie niets onmogelijk is, voor wie niets moeilijk is; vervolgens hoe onvoorstelbaar de gaven van het verheerlijkte lichaam zijn, vooral van dat van de Heer Jezus. Rest ons dus op waardige wijze datgene te vieren wat voldoende vaststaat en duidelijk te maken dat we inderdaad geloven wat we geloven. Wie zou immers op passende wijze in woorden kunnen vatten hoeveel zuiverheid, hoeveel eerbied en huivering dit driewerf, vierwerf te aanbidden mysterie vraagt? Wie zou evenwel geloven dat diegenen van harte geloven, die tijdens de voltrekking van dit mysterie al keuvelend in de kerk rondwandelen of, wat ergens een soort traditie is geworden, op het plein voor de deur van de kerk staan en de tijd doden met zinloos gebabbel? Dat was ooit de plek van boetelingen en catechumenen! Amper heeft het tonen van de mysteriën plaatsgevonden, of sommige lieden haasten zich naar de kroeg en laten de kerk leeg achter. Wat is dat voor gedrag? Tijdens de opvoering van een klucht blijf je totdat je ‘Tot ziens, nu graag applaus’ hoort; en je kunt niet op het einde van een zo hemels mysterie wachten? Rond die tafel staan de geesten van engelen, een en al aanbidding, hij is op dat moment tegenwoordig naar wie de hele hemelse legerschare met vreugde kijkt; en jij, alsof een toneelstuk wordt opgevoerd, verveelt je en gaapt, kletst wat of bent aan het drinken? Verder merk ik dat een bepaald gebruik algemeen ingang heeft gevonden, dat misschien niet goddeloos genoemd mag worden, omdat het kennelijk uit een vrome, zij het menselijke behoefte voortkwam, maar waarvan de invoering niettemin tegen de vroegere gewoonte van de kerk ingaat en weinig gepast is. Tijdens de voltrekking van het mysterie van de consecratie, zingt het koor een lied voor de Moedermaagd, met een uitvoerig gebed. Past het in aanwezigheid van de Zoon de Moeder aan te roepen? Maar als we het aloude gebruik van de kerk zouden willen handhaven, bedenk dat er op dat | |
[pagina 177]
| |
moment in de hele kerk geen woord te horen was en dat het volk geknield in stilte God de Vader dankte, omdat hij zijn Zoon overgeleverd heeft aan de dood om de mensheid te redden. Daartoe roept de priester namelijk op, wanneer hij tegen het volk zegt: ‘Verhef uw hart! Laten we onze Heer God dankzeggen’. Want niets past beter bij de onuitspreekbare mysteriën dan stilte; de verbluffende liefde van de Heer Jezus voor ons kan op geen passender manier geprezen worden dan met die uiterst welsprekende stilte, wanneer het geroezemoes van menselijke stemmen verstomd is en de geest zich verheft en tot God alleen spreekt, terwijl het lichaam zich ootmoedig neerbuigt. De levenswijze van de priester draagt er niet weinig toe bij dat het volk dit mysterie eerbiedigt zoals het betaamt. Ooit, toen de kerk op haar hoogtepunt was, kende zij geen heilige handeling behalve één enkele, die alleen door de bisschop voltrokken werd. Dat er een hele groep priesters kwam, was eerst een kwestie van godsdienstigheid, maar al gauw ook een kwestie van winstbejag. Uiteindelijk kwam het zover dat mensen in groten getale leerden de mis op te dragen, met dezelfde bedoeling waarmee het gewone volk een ambacht leert: iemand wordt schoenlapper, een ander metselaar, weer een ander kleermaker. Voor hen is de mis niets anders dan een middel om in hun levensonderhoud te voorzien. Het is redelijk dat wie het altaar dient, van het altaar leeft,Ga naar voetnoot12. maar elke vorm van handeldrijven dient ver uit de buurt van dit mysterie te blijven. Ook behoren de uitvoerders van deze ontzagwekkende taak niet alleen met hun gebaren, gewaden of woorden, maar ook met hun hele levensstijl aan de waardigheid van hun ambt te beantwoorden. Bij deze mensen past enorm veel soberheid, kuisheid, zuiverheid, verachting van alledaagse genoegens en liefde voor de gewijde literatuur. Hoe ongepast is het dat een priester, kort na zo'n groot mysterie, de rest van de dag met drinkpartijen, onstichtelijk gepraat, speelkaarten of dobbelsteen, jachtpartijen of doelloze wandelingen doorbrengt, en weinig of niets van zijn tijd aan het lezen van de heilige boeken of het overdenken van hemelse zaken besteedt! Priesters moeten de verhevenheid van hun beroep erkennen. Wanneer ze bij het altaar staan, hebben ze engelen als helpers; bij het verlaten van die plaats hebben sommigen er geen moeite mee kameraadschappelijk om te gaan met mensen van het laagste allooi, om me niet grover uit te drukken. Ze aanvaarden een functie die de rang van engelen te boven gaat; laat hun gedrag ketters alsjeblieft geen aanleiding geven tot goddeloze ideeën over zo'n onuitspreekbaar mysterie. Laten ze daarentegen hun ambt eer aandoen, zodat de Heer hun op zijn beurt eer bewijst, zowel bij de mensen als bij zijn Vader in de hemel. | |
[pagina 178]
| |
Maar waarom doe ik hier het woord? De aansporingen van Alger en Guitmondo zullen meer effect hebben. Ik moet zeggen dat ik hen met veel profijt heb bestudeerd. Weliswaar had ik hiervóór nooit twijfels over de werkelijkheid van het lichaam van de Heer, maar toch ben ik op een of andere manier door het lezen van deze schrijvers niet weinig in mijn mening gesterkt en is mijn eerbied er sterk door toegenomen. Ik zag graag dat mijn werk, wat het ook voorstelt, aan u werd opgedragen, zeer geachte prelaat, zodat er iets zou zijn wat ervan getuigt dat uw beschermeling Erasmus zijn voortreffelijke beschermheer niet vergeet en wat omgekeerd mij bij u in herinnering brengt. Moge de Heer uw allerheiligste inspanningen zegenen, tot zijn glorie en ter bevordering van de christelijke vroomheid. Freiburg im Breisgau, 15 maart, in het jaar 1530 na de geboorte van Christus. |
|