De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 16. Brieven 2204-2356
(2018)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermdDesiderius Erasmus van Rotterdam groet de zeer illustere heer Anton FuggerIn uw brief aan mij, zeer geliefde vriend, heft u niet zonder reden opnieuw de aloude klacht over AteGa naar voetnoot1. aan. Want in geen enkel tijdperk ooit deed zij haar naam zoveel eer aan als in het huidige, en waarde ze in zo'n uitgestrekt gebied in alle hoofden rond. Aan haar schrijven we, behalve talloze rampen, | |
[pagina 152]
| |
met recht ook de ongelukkige situatie toe, dat onze levens zeer nauw met elkaar verbonden zijn wat genegenheid betreft, maar ver uit elkaar liggen wat omgang betreft. Ik meen evenwel een goed medicijn gevonden te hebben die dit ongemak kan verlichten. De laatste dagen ploos ik mijn stapels papieren uit, omdat ik op zoek was naar iets. Mij kwam toen vanzelf en, naar ik meen, omdat een god het zo wilde, een stuk vertaling van de Tiran van Xenophon in handen, waar ik enkele jaren geleden aan begonnen was. Dat ik het destijds niet afmaakte, komt onder andere omdat het Griekse handschrift mij onvoldoende gecorrigeerd leek. Ik ben er nu weer met frisse moed mee aan de slag gegaan en heb het in één ruk door, zonder op adem te komen tot de kaftGa naar voetnoot2. afgemaakt. In de vroege oudheid was er geen verschil tussen de benaming ‘koning’ en ‘tiran’ - toen het woord ‘tiran’ later bij iedereen een zeer ongunstige klank begon te krijgen, gold dat ook voor het woord ‘koning’, bij die staten althans waar een democratie heerste. Anders zou het net zo onbeleefd zijn dat Simonides Hiëro geregeld een tiran noemt, als wanneer iemand die een vertrouwelijk en vriendschappelijk gesprek met een piraat voert, hem herhaaldelijk een piraat noemt. Ik geef toe dat dit onderwep niet in alle opzichten past bij de situatie in onze tijd, waarin niet, zoals toen, afzonderlijke steden, maar de meest uitgestrekte gebieden een uiterst vredig bestaan leiden onder zeer machtige monarchen. Toch staan er veel dingen in die ook voor onze vorsten beslist nuttig zullen zijn om te weten. Telkens wanneer u zich in dit aan u opgedragen boekje verdiept, mijn allerdierbaarste Anton, moet u zich voorstellen dat u met uw vriend Erasmus in gesprek bent. Een hartelijke groet namens mij aan de zeer geachte heer Johann Koler; ik ken niemand onder mijn vrienden die hartelijker is dan hij, niemand onder mijn verdedigers die onoverwinnelijker is. Aan zijn brief,Ga naar voetnoot3. die niets dan pure genegenheid ademt, ontleende ik - geloof me - zoveel genoegen en troost als nauwelijks ergens anders aan. Het ga u goed. Freiburg im Breisgau, 13 februari, in het jaar 1530 na de geboorte van Christus. |
|