De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 16. Brieven 2204-2356
(2018)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2263 Aan Cuthbert Tunstall
| |
[pagina 130]
| |
de eenheid van de kerk loslaat. Hoe haar dienaren over mijn pennenvruchten oordelen, moeten ze zelf maar zien. Als de kerk nu bestuurd werd door mensen zoals Augustinus, zou ik het uitstekend met hen kunnen vinden. Maar als Augustinus nu zou schrijven wat hij toen schreef of wat onze tijd vereist, zou hij, vrees ik, niet veel beter bekend staan dan Erasmus. Het is een vrome uitspraak van je dat vuur niet met vuur wordt gedoofd;Ga naar voetnoot2. maar het getuigt van goddeloosheid de valse beschuldiging van goddeloosheid te accepteren. Wat deed Augustinus? Ik zou honderden plaatsen uit zijn werk kunnen halen die nu als ketterij aangemerkt zouden worden, en niet veel minder uit Paulus. Ik zal een van hun schapen blijven, maar laat het de schaapjes intussen toegestaan zijn te betreuren dat sommigen de evangelische kracht met menselijke scherpzinnigheden hebben uitgehold. Er zijn er heel wat die niet begrijpen wat dat is, heel wat die deze woorden misbruiken. Als scholastische theologen en monniken menen dat dit de juiste manier is om de rust binnen de kerk te bewaren, hebben ze het behoorlijk mis. Ze moeten hun toevlucht tot Christus nemen. Hier, ja, hier geldt dat vuur niet met vuur wordt gedoofd! Deze brand is uit de tirannie van roomsen en slechte monniken voortgekomen. Zij proberen de brand te blussen door er olie bij te doen. Dat alles zien we en betreuren we, maar we laten de ontknoping aan Christus over, die de regisseur is. Ik weet dat ik hier klem zit tussen altaar en bijl,Ga naar voetnoot3. maar ik zie geen plek waar ik me veilig kan terugtrekken. Het enige wat rest is onszelf aan de Heer toevertrouwen. Ik feliciteer Thomas More niet uitbundig,Ga naar voetnoot4. ook al beklaag ik hem evenmin, maar ik feliciteer Engeland van harte, en mezelf ook een beetje. Ik had drie preken van Chrysostomus over Handelingen vertaald.Ga naar voetnoot5. Ik had spijt van alle moeite, omdat ik er niets van Chrysostomus bespeurde. Op jouw aandringen heb ik het manuscript weer ter hand genomen, maar ik heb nooit iets dommers gelezen. Dronken en half slapend zou ik nog iets beters schrijven. Het bevat banale en dwaze gedachten en zelfs die weet hij niet op passende wijze te ontvouwen. Van de commentaren op de tweede brief aan de Korintiërs vertaalde ik zes preken;Ga naar voetnoot6. ik denk dat daar dezelfde oplichter aan het woord is. Welnu, ik ben niet van plan mijn kostbare tijd te vergooien. Bij Chrysostomus proef je een ander soort bezieling. Ik heb met een aantal geleerden afgesproken dat ze enkele teksten zouden vertalen die al door | |
[pagina 131]
| |
Oecolampadius zijn gedaan. Brie vertaalde BabylasGa naar voetnoot7. en nu ook De monnik,Ga naar voetnoot8. maar ik merk dat ze allemaal traag zijn. Er is geregeld dat wat door Oecolampadius is vertaald, deels door hemzelf, deels door andere geleerden wordt verbeterd. Zijn opmerkingen en marginale aantekeningen zullen worden weggelaten, zelfs zijn naam zal er niet bij staan. Hij heeft zelf, zo zegt hij, zijn vertalingen vergeleken met de Griekse handschriften; hetzelfde heb ik gedaan met die van mij. Wat het betrouwbaar weergeven van het Grieks betreft, er zijn meer fouten gemaakt door Anianus, Aretino en anderen dan door Oecolampadius, die eerder fouten maakte door te veel haast dan door onwetendheid. We hebben Francesco Aretino's vertaling van de commentaar op de eerste brief aan de Korintiërs tot hoofdstuk 30. Ik wilde een idee krijgen van de deskundigheid waarmee hij te werk was gegaan, en zie, meteen aan het begin, dat als volgt luidt: ‘hij wierp hun hoogmoed weg en slingerde hun verwaandheid [oiêsin] op de grond’ vertaalt hij ‘oiêsin’ met ‘mening’ in plaats van ‘verwaandheid’. Vlak daarna komt: ‘want wijzelf deden niets goed [ouden... katôrthôsamen], maar door de wil van God werden wij het heil deelachtig [heurometha], en omdat hij ertoe besloot, werden we geroepen’. Hij vertaalt ‘wij zullen niets goed doen’ en ‘wij zullen het heil deelachtig worden’, zonder onderscheid te maken tussen de aoristus en het futurum en zelfs zonder gealarmeerd te raken door de werkwoorden in de verleden tijd die daarna komen. Hieruit mag je zelf opmaken hoe de rest is. De manier waarop Anianus aan de commentaar op Matteüs begon beloofde evenmin weinig goeds. Want meteen in de derde regel vertaalt hij ‘deuteron ploun’, dat is: de op één na beste vaart, met ‘tweede rijkdom’, in de veronderstelling dat ‘ploun’ een ingekort woord is.Ga naar voetnoot9. Er is zoveel in die trant, dat het bijna makkelijker was opnieuw te vertalen dan het vertaalde te verbeteren. Ik heb het fragment van Origenes volkomen te goeder trouw vertaald.Ga naar voetnoot10. Ook al was er iets van een dwaling te vinden geweest, dan nog was er geen gevaar, aangezien hij tegenwoordig door niemand als dogmatist wordt gele- | |
[pagina 132]
| |
zen, omdat de dwalingen van de man al lang bekend zijn. De vroege schrijvers spraken met grote eerbied over de eucharistie, voordat dit een punt van discussie werd. Misschien heeft de kerk zelfs nu niet duidelijk bepaald hoe het lichaam daarbij aanwezig is, in de hoedanigheid van de accidenten of in de hoedanigheid van het werkelijke brood. Verder staat het vast dat er in de tijd van de apostelen de samenkomstGa naar voetnoot11. bestond, die leken met elkaar hielden, met gebed en het uitspreken van de zegen. Het brood daarbij noemden ze naar alle waarschijnlijkheid het lichaam van de Heer, zoals ook in de Heilige Schrift vaak hetzelfde woord voor het teken en de aangeduide zaak wordt gebruikt. Het kan zijn dat Origenes daar over een dergelijke samenkomst spreekt. Nergens in de canonieke geschriften wordt een passage aangetroffen waar de apostelen met zekerheid het lichaam van de Heer consacreren, zoals het nu geconsacreerd wordt op het altaar, behalve op één plaats uit de eerste brief aan de Korintiërs 11;Ga naar voetnoot12. toch lijkt het in hoofdstuk 10, waar deze woorden van Paulus uit voortvloeien, niet over de consecratie door een priester te gaan. Zelfs als we aannemen dat Origenes het hier over de waarachtige consecratie heeft, zegt hij niets absurds. Want wat daar stoffelijk is, dat wil zeggen, het brood of de accidenten, verdwijnt in de beerputGa naar voetnoot13. en het is zinloos het te eten als het geloof ontbreekt. Ook is het niet goddeloos dat het werkelijke lichaam bij hem figuurlijk of symbolisch wordt genoemd, omdat op dat moment achter de figuren het onzichtbare lichaam schuilgaat. Juist dit werkelijke lichaam dat we eten, is het symbool van de eenheid van het lichaam met het hoofd en van de ledematen onder elkaar.Ga naar voetnoot14. Je raadt me aan mijn mening over deze kwestie duidelijk te maken, zodat er geen verdenking op mij rust. Maar waarom zou juist ik dat doen en niet enige andere persoon, terwijl ik nooit anders gedacht, gesproken of geschreven heb dan de algemene christelijke waarheid inhoudt? Wat je me aanraadt heb ik trouwens twee jaar geleden gedaan in een gedrukte brief aan het concilie in BadenGa naar voetnoot15. en vervolgens in een met dat doel uitgegeven pamflet.Ga naar voetnoot16. Dat pamflet is er ook in een Duitse vertaling. Maar wat moet ik met lieden beginnen die mijn werk niet lezen? Want ik weet dat jij het er te druk voor hebt. In mijn antwoord aan de bisschop van Lincoln heb ik het over de Gesprek- | |
[pagina 133]
| |
ken gehad.Ga naar voetnoot17. Er zijn mensen die zeggen dat ik de draak steek met de christelijke vasten, de vrome geloften, de kerkelijke ceremoniën, de door de kerk voorgeschreven onthouding op het gebied van voedsel, het aanroepen van heiligen en pelgrimstochten die omwille van de godsdienst worden ondernomen. Die mensen verkondigen, om het ronduit en zonder omwegen te zeggen, regelrechte leugens. Ik drijf de spot met het bijgeloof van sommigen hierbij, iets waar men met het volste recht de spot mee mag drijven. Als je tijd zou hebben om te lezen wat ik de Spanjaarden, wat ik Béda heb geantwoord, zou je zien dat hun laster nergens op gebaseerd is. Het is iets anders wat hen drijft. In Brabant hebben de monniken het voor het zeggen, vooral de observanten. Zij bewerkten een nog jonge ordegenoot van hen,Ga naar voetnoot18. iemand zonder schaamte, van een onuitputtelijke breedsprakigheid en een ongebreidelde brutaliteit, geschapen om Erasmus te bespuwen, voor alles te vinden als het maar bekendheid oplevert. Geleerden lachen om hem, maar toch is hij zeer ingenomen met zichzelf. Het verbaast me niet dat een jong iemand, dorstend naar roem, dwaze dingen doet; ik verbaas me wel over die vaders, want hij vertrouwt bij zijn waagstuk op hun gezag. Als ze niet in de gaten hebben hoeveel vijandigheid en gezichtsverlies deze jongeman de orde zal bezorgen met zijn ongepaste vermetelheid, ontbreekt het hun aan inzicht. Als ze, wat denk ik het geval is, hem steunen en heimelijk aansporen,Ga naar voetnoot19. ontbreekt het hun aan verstand. Ik ben ongevoelig voor dit soort dingen geworden. Als ik de steen, die ik al twee jaar in mijn blaas voed, zou kunnen uitwerpen, zou ik met gemak al het overige trotseren. Het is een voortdurend ongemak, maar tot nu toe draaglijk. Ik ben niet bang voor de dood, maar ik zou wel graag een zachtere dood willen. Velen raden een operatie aan, maar ik zal pas een chirurgijn laten komen als ik genoeg van het leven heb. Hier heeft men goede hoop dat het gezag van de keizer het dolle gedrag van de sekten, dat voor niemand meer acceptabel is, zal beteugelen. Het is te hopen dat dit zonder veel bloedvergieten gebeurt, en ook dat de overwinning niet naar de heerschappij van de paus en de monniken gaat, maar naar de vroomheid en Christus. We zijn allemaal op wraak uit, niemand denkt aan een beter leven. Het ga je goed, edele beschermheer. Een hartelijke groet aan de kanselierGa naar voetnoot20. en dank voor zijn geschenk. Freiburg, 31 januari 1530 |
|