2250 Aan Juan Maldonado
Freiburg, 13 januari [1530]
Ik ontving uw brief, allerdierbaarste Maldonado, twee brieven zelfs, maar met dezelfde inhoud, behalve dat u aan het laatste exemplaar nog iets aan het slot had toevoegd. Om daarop heel kort te antwoorden, die uitgebreide brief, waarin u, als het ware daartoe gemachtigd door vrienden, een paar scènes uit de tragedie van de monniken had uitgewerkt, heb ik al eerder met een nog uitgebreidere brief beantwoord.Ga naar voetnoot1. Zodra ik merkte dat hij u niet overhandigd was, heb ik nog een exemplaar gestuurd. Ik zou het niet erg vinden hem voor de derde keer te sturen, als de verhuizing mijn hele inboedel niet zo overhoop had gegooid dat er flink wat weggeraakt is. (Ik ben namelijk uit Bazel weggegaan, wat me een groot deel van mijn vermogen kostte, maar, goddank, geen schadelijke gevolgen voor mijn gezondheid had.) Ook is de belangstelling voor de zaak nu dermate bekoeld, dat het niet de moeite waard is een enorme zoektocht te beginnen. Ik vraag me af wat ermee gebeurd is. Het is absoluut zeker dat ik hem twee keer verzonden heb; het laatste echter waar ik aan zou denken is dat het door onzorgvuldigheid van ValdésGa naar voetnoot2. is gebeurd, omdat er geen eerlijker en vriendelijker wezen bestaat dan die jongeman. Ik twijfel er niet aan dat die toneelspelers doorgaan met het voltooien van de overige scènes van hun stuk. Maar ik ben dat soort beroering waar alleen maar ellende van komt zo zat, dat ik zelfs geen zin heb om me te verdiepen in de dingen die op mij betrekking hebben. Laat de Heer met mij doen wat hij besloten heeft, als ikzelf maar, zoals ze dat uitdrukken, het roer recht houd.Ga naar voetnoot3.
U feliciteert mij met tal van schitterende daden en gaven. Het is te hopen, mijn beste Maldonado, dat die felicitatie evenzeer verdiend is als ze vriendelijk en welsprekend is! Deze wereldwijde, rampzalige beroering, deze afschuwelijke rampen, die geen maat of einde kennen, maar waarvan de laatste steeds weer wordt gevolgd door een ergere, en ook de ongekende verdorvenheid van de mensen, zorgen ervoor dat bijna alle soorten studie me tegenstaan, niet alleen het gladiatorenwerk. Ik gaf mezelf al een houten zwaardGa naar voetnoot4. door de fakkel aan jullie, die nog jong zijn, over te dragen. Er staat ons hier een heleboel narigheid te wachten. Nu de komst van de keizer ophanden is, wapenen de aanhangers van de nieuwe sekten zich met zoveel voortvarendheid, dat ik, als ik uitsluitend op mijn eigen veiligheid zou letten, nog niet zo zeker zou weten aan welke kant ik liever zou staan. Ik bid dat de Heer uit-